1001 Klassieke uitvoeringen |
||
alle 1001 werken alfabetisch |
uitvoeringen van de werken |
![]() |
Tot 1700 Waarschijnlijk gaat muziek terug tot onze eerste voorouders, maar onze praktische kennis begint zo'n duizend jaar geleden, toen men de muziek begon op te schrijven. Aanvankelijk verliep de ontwikkeling traag: op het hoogtepunt, tijdens de renaissance van de 15e en de 16e eeuw, toen componisten als Josquin, Palestrina en Victoria hun hoogtijdagen beleefden, ontwikkelde het eenstemmig gezang zich tot een meerstemmige polyfonie. De barok - een term die is ontleend aan de kunstgeschiedenis - kwam in de 17e eeuw op met Monteverdi, onder wie het genre van de opera gevestigd werd en het orkest het belangrijkste instrumentale medium werd. |
![]() |
1700-1760 De hoogbarok was het tijdperk van Vivaldi, Handel en J.S. Bach. Instrumentele muziek was nu even belangrijk als vocale genres in de renaissance waren geweest en werd gedomineerd door de suite en bovenal het concert. Opera versterkte zijn plaats, vooral in de vele werken van Handel, terwijl religieuze muziek haar toppen bereikte in de cantates, de mis en de passies van Bach. |
![]() |
1761-1800 De verlichting bracht een nieuwe manier van denken in alle kunsten van de 18e eeuw teweeg. In de muziek markeerde ze de klassieke periode, toen de vorm even belangrijk werd als de inhoud, net als in de Grieks en Romeins geïnspireerde architectuur. Het is dan ook niet verrassend dat de belangrijke genres zoals de symfonie en de sonate het toppunt van muzikale abstractie werden in de werken van Haydn, Mozart en later Beethoven. |
![]() |
1801-1850 In het begin van de 19e eeuw werd de klassieke puurheid weggevaagd door de meer impulsieve ideeën van de romantiek. Beethovens revolutionaire dynamiek maakte plaats voor de ware romantische geesten: Mendelssohn, Chopin, Schumann en Berlioz, die hun hele ziel in hun muziek uitstortten. ItaliÎ versterkte zijn positie als centrum van de opera met de werken van Rossini, Donizetti en Bellini. |
![]() |
1851-1900 In de tweede helft van de 19e eeuw raakte de Oostenrijks-Duitse muziek gepolariseerd tussen de bewonderaars van Brahms en de volgers van Wagner, tussen muziek als pure muziek en muziek als dramatisch expressiemiddel. Wagners grote muziekdrama's belichamen deze periode van hoge romantiek. In plaatsen zoals Bohemen (Dvorak, Smetana), Rusland (Borodin, Moessorgski) en Noorwegen (Grieg) ontstond een nationalistische school van componeren, terwijl in ItaliÎ de opera's van Verdi hun hoogtepunt bereikten. |
![]() |
1901-1950 Het romantische ideaal werd verder uitgewerkt door mensen als Mahler, Strauss, Elgar en Sibelius maar er was een revolutie in aantocht. Schoenberg voerde het Wagneriaanse chromaticisme tot het uiterste en verliet de tonaliteit via een nieuwe methode van de twaalftoonsmuziek. Tegelijkertijd schoof Stravinsky de Romantiek terzijde met het ritmische geweld van Le Sacre du Printemps. In het interbellum moest het expressionisme plaats maken voor objectiviteit en het neoclassicisme, terwijl stijlen zoals jazz en folk opkwamen. |
![]() |
1951-heden De Tweede Wereldoorlog klaarde de lucht. Componisten konden nieuwe media en nieuwe vormen verkennen: modernisten verzamelden zich rondom boegbeelden als Stockhausen, Boulez en Cage. Uiteindelijk kwam er een onvermijdelijke reactie die tot een nieuwe reductie leidde in de minimalistische stukken van Reich en Glass. Aan het eind van de eeuw was er geen andere trend dan polystilisme te ontdekken: nu is alles mogelijk... |