juni 2013


Telemann: Arias

Dorothee Mields & L’Orfeo Baroque Orchestra o.l.v. Michi Gaigg

Het recital van Dorothee Mields onthult een aantal fascinerende onduidelijkheden die zelfs de meest trouwe liefhebbers misschien niet kennen.

Iedereen die zich aangetrokken voelt tot vroege 18e-eeuwse Duitse barokmuziek die verder gaat dan Bach, zal Telemanns vruchtbare melodie en voortreffelijke vakmanschap bewonderen, maar het recital van Dorothee Mields onthult een aantal fascinerende onduidelijkheden die zelfs volledig betaalde liefhebbers van de opvallend productieve componist misschien niet kennen. Het ondoorgrondelijke essay in het boekje doet geen recht aan een intelligent gepland programma dat ideaal stroomt tussen contrasterende muzikale stemmingen, texturen, toonsoorten en genres, allemaal gevoelig gespeeld door L'Orfeo (vakkundig geregisseerd door violist Michi Gaigg). Er zijn twee wereldlijke cantates die allebei verrukt de komst van een geliefde voorspellen: Mein Vergnügen wird sich fügen is een verrukkelijke miniatuur waarin Mields' zachte uitdrukking dat 'Mijn vreugde zal komen en misschien al hier is' zachtjes wordt begeleid door solofluit en pizzicato-strijkers; de iets langere meerdelige cantate Die Hoffnung des Wiedersehens drukt soortgelijke gevoelens in meer detail uit, en de eerste aria, ‘Süsse Hoffnung, wenn ich frage’, bevat prachtig geschrift voor twee fagotten in dialoog met Mields’ zoete, stijlvolle zang. We horen ook drie aria’s uit het Singspiel Omphale (1724) en zes aria’s geschreven voor Telemanns bewerkingen van opera’s van andere componisten voor het Gänsemarkt-theater in Hamburg, waaronder twee opera’s van Keiser en twee van Händel; de aangrijpende klaagzang ‘Quillt, ihr überhäuften Zähren’ is veel verfijnder dan alles wat Händel schreef voor zijn jeugdige eerste opera Almira (herbewerkt door Telemann in 1732). Het is moeilijk om op dit moment aan een betere gespecialiseerde Duitse baroksopraan te denken dan Mields; Haar onberispelijke toon, haar bewustzijn van het samenspel van instrumenten, haar voordracht van poëzie en haar welgevormde frasering zorgen voor niets dan puur genot.

Anyone attracted to early-18th-century German Baroque music beyond Bach will admire Telemann’s fertile melodiousness and exquisite craftsmanship but Dorothee Mields’s recital reveals some fascinating obscurities that may not be familiar to even fully paid-up aficionados of the startlingly prolific composer. The impenetrable booklet essay fails to do justice to an intelligently planned programme that flows ideally between contrasting musical moods, textures, keys and genres, all played sensitively by L’Orfeo (expertly directed by violinist Michi Gaigg). There are two secular cantatas that both rapturously anticipate the arrival of a lover: Mein Vergnügen wird sich fügen is a delightful miniature in which Mields’s gentle expression that ‘My delight will come and perchance is already here’ is accompanied softly by solo flute and pizzicato strings; the slightly longer multi-movement cantata Die Hoffnung des Wiedersehens expresses similar sentiments in greater detail, and the first aria, ‘Süsse Hoffnung, wenn ich frage’, features gorgeous writing for two bassoons in dialogue with Mields’s sweetly stylish singing. We also hear three arias from the Singspiel Omphale (1724) and six arias written for Telemann’s arrangements of operas by other composers for Hamburg’s Gänsemarkt theatre, including two operas by Keiser and two by Handel; the poignant lament ‘Quillt, ihr überhäuften Zähren’ is far more sophisticated than anything Handel wrote for his juvenile first opera Almira (rearranged by Telemann in 1732). It is hard to think of a better specialist German Baroque soprano than Mields at the moment; her flawless tone, awareness of instrumental interplay, delivery of poetry and shapely phrasing provide nothing but undiluted pleasure.