juni 2013
Bruch: Scottish Fantasy - Violin Concerto No. 1
Guy Braunstein & Bamberger Symphoniker o.l.v. Ion Marin
Een plezierig programma, maar gezien het aantal zeer aanbevelenswaardige rivalen in dit repertoire niet bepaald een competitief programma.

Dubbelrecencsie met Julia Fischer & Zurich Tonhalle Orchestra o.l.v. David Zinman
Guy Braunstein is een overtuigende speler die binnenkort afscheid neemt van zijn huidige positie als concertmeester van de Berliner Philharmoniker om een solocarrière na te streven. Hij heeft een zoete, verfijnde klank, die hij inzet voor een meeslepend muzikaal effect, vooral tegen het einde van het derde deel van de Scottish Fantasy. Lezers die de Fantasy alleen kennen van Heifetz' opnames zullen geïnteresseerd zijn om een of twee passages te horen die Heifetz en zijn medewerkers gewoonlijk schrappen. Het opgenomen bewijs suggereert dat Braunstein prioriteit geeft aan de muziek in plaats van het puur virtuoze potentieel van het instrument, hoewel er in de finale van de Fantasy genoeg vuurwerk te vinden is.
Het Eerste Concerto is ook goed gespeeld, het Adagio zit vol gevoel, en hoewel Ion Marin een fantasierijke orkestrale begeleiding dirigeert (met wat ongebruikelijke dynamische onderstreping), wil de zachtkorrelige Bamberger Symfonie af en toe impact. Dus een plezierig programma, maar gezien het aantal zeer aanbevelenswaardige rivalen in dit repertoire (te veel om uitgebreid op te noemen), niet bepaald een competitief programma.
Kijk dan naar Julia Fischer en het verschil is alsof je van een verlegen kamermuzikant die met tegenzin de schijnwerpers op zich neemt, overschakelt naar een steract op een hoogtepunt. En door dat te zeggen, suggereer ik niet dat Braunstein een onwillige solist is of dat Fischer op enigerlei wijze brutaal of 'flitsend' is (in feite het tegenovergestelde), alleen dat haar heldere, gedempte geluid, levendig expressief maar nooit overheersend, meer een directe indruk maakt. Wat ik wel zal zeggen, is dat David Zinmans Zürich-begeleiding een of twee treden hoger scoort dan die van Marin, omdat het zowel scherper gefocust als zekerder gespeeld is.
Fischer en Zinman zijn even effectief in het Dvořák-concert, een levendige, vrolijke uitvoering die gedurende een groot deel van de duur van het werk een onweerstaanbare glimlach draagt. Braunstein voegt een charmante kleine Bruch Romance toe, oorspronkelijk voor altviool maar hier gespeeld in een arrangement van Braunstein zelf. Maar het is niet genoeg om de balans in zijn voordeel te laten doorslaan. Fischer's Dvořák kan zich meten met Isabelle Faust en Pamela Frank (om maar twee digitale favorieten te noemen), en je zou terug moeten gaan naar Suk, Stern, Ida Haendel (op Hänssler) en David Oistrakh om het ook maar enigszins beter te doen. En geen van de 'oldies' kan tippen aan de huidige uitgave qua geluid.

Guy Braunstein is a persuasive player who is soon to step down from his current position as concertmaster of the Berlin Philharmonic to pursue a solo career. He has a sweet, refined sound, which he employs to engaging musical effect, especially towards the close of the third movement of the Scottish Fantasy. Readers who know the Fantasy only from Heifetz’s recordings will be interested to hear one or two passages that Heifetz and his collaborators habitually cut. The recorded evidence suggests that Braunstein prioritises the music rather than the instrument’s purely virtuoso potential, though there are fireworks to spare in the Fantasy’s finale.
The First Concerto is also well played, the Adagio full of feeling, and although Ion Marin conducts an imaginative orchestral accompaniment (with some unusual dynamic underlining), the soft-grained Bamberg Symphony occasionally wants for impact. So an enjoyable programme but, given the number of highly recommendable rivals in this repertoire (too many to list comprehensively), not a terribly competitive one.
Turn then to Julia Fischer and the difference is like switching from a shy chamber player reluctantly taking the limelight to a star act on a high. And by saying that I am not suggesting either that Braunstein is a reluctant soloist or that Fischer is in any way brash or ‘flashy’ (quite the reverse, in fact), just that her bright, attenuated sound, vibrantly expressive but never overbearing, makes more of an immediate impression. What I will say is that David Zinman’s Zurich accompaniment scores a notch or two higher than Marin’s, being both more keenly focused and more securely played.
Fischer and Zinman are equally effective in the Dvořák Concerto, a spirited, buoyant performance that for much of the work’s duration wears an irresistible smile. Braunstein adds a charming little Bruch Romance, originally for viola but played here in an arrangement by Braunstein himself. But it isn’t enough to sway the balance in his favour. Fischer’s Dvořák measures up to Isabelle Faust and Pamela Frank (to mention just two digital favourites), and you’d have to venture back as far as Suk, Stern, Ida Haendel (on Hänssler) and David Oistrakh to do even marginally better. And none of the ‘oldies’ holds a candle to the current issue in terms of sound.