september 2025


Froberger: Suites for Harpsichord, Vol. 4

Gilbert Rowland

Gilbert Rowland rondt zijn zes jaar durende, vier delen tellende (acht cd's) tellende overzicht van de bijna 50 suites van de 17e-eeuwse klavecimbelmeester Froberger triomfantelijk en elegant af.

Dit is het vierde en laatste deel van een serie gewijd aan Frobergers complete suites, bijna 50 in totaal verdeeld over acht cd's, opgenomen in zes jaar. Ze omvatten de inhoud van de twee autografen die zijn opgedragen aan Frobergers beschermheer, keizer Ferdinand III, en de manuscripten die in andere manuscripten (sommige beroemd en andere minder beroemd) aan de componist worden toegeschreven. Een paar, ten slotte, worden om verschillende redenen aan de componist toegeschreven. Afgaande op de toeschrijvingen in deze bundel (waaronder het manuscript waarmee Gilbert Rowland de serie afsluit, waarin ik vage echo's van Byrd bespeur), zijn deze toeschrijvingen op zijn minst plausibel en in ieder geval de moeite waard om te beluisteren. Froberger wordt vaak genoemd als een schakel tussen Frescobaldi's Italië en Bach, maar het is misschien wel het meest in de suites dat dit historische perspectief voelbaar en hoorbaar vorm krijgt (de afsluiting van de Gigue van de Suite in d-klein, FbWV639, is daar een voorbeeld van).

Rowland kiest voor continuïteit in de hele serie en neemt op met hetzelfde klavecimbel (een moderne kopie van een instrument uit 1750), op dezelfde locatie en met dezelfde technicus. Net als de voorgaande delen begint Rowland het nieuwste deel met een Suite, waarvan de openingstitel Allemande een programmatische of beschrijvende titel draagt; dit deel is de klaagzang ter nagedachtenis aan de overval en beroving die hij tijdens zijn reizen onderging. Dit doet denken aan Frobergers innemende (en uitgesproken eigentijdse) bereidheid om zijn biografie in zijn muziek te laten doordringen. Het is een doordachte openingszet van Rowland, maar zelfs zonder deze weet Froberger zoveel variatie uit deze dansvormen te halen dat je elke cd in één keer kunt beluisteren zonder dat je oor ook maar enigszins verveeld raakt.

Er is een complete, complexe en sympathieke persoonlijkheid te horen, wiens assimilatie van verschillende muzikale invloeden constant duidelijk is. Rowland is een vlotte gids, discreet maar niet geheel bescheiden (ik raakte helemaal in de war door de desynchronisatie van handen; misschien wel de boterham van de klavecinist, maar in Rowlands handen een genot om naar te luisteren) en bovenal, zoals het deze muziek betaamt, elegant. (De betekenis van Frobergers uitvoeringsinstructie, ‘discretie’, is niet helemaal duidelijk, maar je voelt dat Rowland de geest ervan benadert.) Voeg daar een precieze en sfeervolle geluidsopname aan toe en je hebt een serieuze verklaring over een componist die nog bredere erkenning verdient. Na zo'n monument zou je eigenlijk wel een naschrift van Rowland willen, inclusief enkele van de beroemde, op zichzelf staande karakterstukken (zoals de klaagzangen over de dood van Ferdinand III of de luitist Blancrocher) die al eerder zijn opgenomen, maar waarop Rowlands inzichten zeer welkom zouden zijn.

This is the fourth and final volume of a series devoted to Froberger’s complete Suites, nearly 50 in total over eight CDs recorded over six years. They include the contents of the two autograph manuscripts dedicated to Froberger’s patron, Emperor Ferdinand III, and those ascribed to the composer in other manuscripts (some famous and others less so). A few, finally, are attributed to the composer on various grounds. To judge by those included in this volume (including the one with which Gilbert Rowland rounds off the series, in whose opening I detect faint echoes of Byrd), these attributions are plausible at the very least and worth hearing in any case. Froberger is often referred to as a link between Frescobaldi’s Italy and Bach, but it’s perhaps in the Suites most of all that this historical perspective takes on palpable, audible form (the conclusion of the Gigue of the D minor Suite, FbWV639, being a case in point).

Rowland opts for continuity across the series, recording with the same harpsichord (a modern copy of a 1750 instrument) in the same venue and with the same engineer. In common with the previous volumes, Rowland begins the latest instalment with a Suite whose opening Allemande bears a programmatic or descriptive title; this one is the lament commemorating his being attacked and robbed while on his travels. One is thereby reminded of Froberger’s endearing (and decidedly contemporary) willingness to let his biography intrude into his music. It’s a thoughtful opening gambit on Rowland’s part but even without it, Froberger extracts such variety from these dance forms that one can listen to each CD at one sitting without the ear being jaded in the slightest.

An entire, complex and sympathetic personality is on show, whose assimilation of different musical influences is constantly evident. Rowland is a fluent guide, discreet though not entirely self-effacing (I lost myself down a rabbit hole observing the desynchronisation of hands; the harpsichordist’s bread-and-butter, perhaps, but in Rowland’s hands a pleasure to listen to) and above all, as befits this music, elegant. (The meaning of Froberger’s performance instruction, ‘discretion’, is not entirely clear but one feels that Rowland approaches its spirit.) Add to this a precise and atmospheric sound recording and you have a serious statement about a composer who deserves even wider recognition. After such a monument one really wishes for a postscript from Rowland, including some of the famous stand-alone character pieces (such as the laments on the death of Ferdinand III or the lutenist Blancrocher) that have been recorded before but on which Rowland’s insights would be welcome indeed.