augustus 2025


Clérambault: Te Deum & Histoire de la femme adultère

A Nocte Temporis o.l.v. Reinoud Van Mechelen

De muziek van Clérambault – of het nu drama of vreugde uitstraalt – wordt op een glorieuze en sfeervolle manier uitgevoerd door het uitstekende team van spelers en zangers van Reinoud Van Mechelen.

Clérambault, beroemd om zijn vijf boeken met kamercantates, werd in 1714 organist aan de Saint-Sulpice. De grote Parijse kerk onderging sinds 1646 een ambitieuze verbouwing; een ooggetuige tijdens de inwijdingsdienst in juli 1745 meldde dat een Te Deum ‘gecomponeerd door M. Clérambault’ ‘werd uitgevoerd door bijna honderd musici, de elite van Parijs en Versailles’. Het Namur Chamber Choir en A Nocte Temporis zijn minder dan half zo talrijk, maar produceren een wiegende charme, melodieuze soepelheid, stilistische finesse en ceremoniële pracht in het Te Deum à grand choeur. Blokfluiten, strijkers en solotrompet met pauken sluiten elegant aan in het openingsdeel. Tweestemmige koorsopranen en violen verenigen zich met luchtige fijnzinnigheid (‘Tibi Cherubim et Seraphim’) voordat het volledige koor, trompet en drums zich nadrukkelijk aansluiten in een fuga (‘Sanctus’). De sierlijke hoge tenor van artistiek leider Reinoud Van Mechelen staat centraal in het zacht Italiaanse ‘Salvum fac populum tuum Domine’, en Guy Cuttings ‘Dignare, Domine’ is ontroerend oprecht. Het koor draagt bij met een scala aan contrapuntische vroomheid (‘Te ergo quaesumus’) en precieze energie (‘In te Domine speravi’).

L’histoire de la femme adultère is bewaard gebleven in een ongedateerd manuscript. Een zeldzaam voorbeeld van een vroeg 18e-eeuws Frans-Latijns oratorium, gemodelleerd naar Charpentiers door het Romeins geïnspireerde histoires sacrées. Clérambaults beknopte religieuze drama was wellicht bedoeld voor de derde zaterdag van de vastentijd – toen de liturgische evangelielezing uit Johannes 8 Christus' medelevende behandeling van een overspelige vrouw beschreef. De verhalende Historien wordt sereen gezongen door Lisandro Abadie. Er is welsprekende poëzie te horen in Van Mechelens dulcet Jésus en Gwendoline Blondeels treurende Femme adultère, wiens berouw prachtig wordt vertolkt in de klaagzang ‘O mulier infelix’ (met een treurende concertante fluit en viool, intiem ondersteund door viola da gamba, theorbe en orgel). Christus' welwillende bevel aan de overspelige vrouw om in vrede te gaan en niet meer te zondigen, heeft vreugdevolle hoffelijkheid (‘Neque ego mulier’). Het koor van Israëlieten overdenkt halverwege Christus' wijsheid en besluit met de moraal dat Hij de dood van zondaars niet verlangt, maar hen uitnodigt tot bekering en leven. Deze voortreffelijke uitvoeringen werpen een belangrijk nieuw licht op Clérambaults gewijde en devotionele werk.

Renowned for his five books of chamber cantatas, Clérambault became organist at Saint-Sulpice in 1714. The large Parisian church had been undergoing ambitious rebuilding since 1646; an eyewitness at its dedicatory service in July 1745 reported that a Te Deum ‘composed by M Clérambault’ was ‘performed by nearly one hundred musicians, the elite of Paris and Versailles’. The Namur Chamber Choir and A Nocte Temporis are less than half as numerous but produce swaying charm, melodious ease, stylistic finesse and ceremonial splendour in the Te Deum à grand choeur. Recorders, strings and solo trumpet with timpani dovetail elegantly in the opening section. Two-part choir sopranos and violins combine with airy delicacy (‘Tibi Cherubim et Seraphim’) before the full choir, trumpet and drums join emphatically in a fugue (‘Sanctus’). Artistic director Reinoud Van Mechelen’s graceful high tenor takes centre stage in the gently Italianate ‘Salvum fac populum tuum Domine’, and Guy Cutting’s ‘Dignare, Domine’ has touching sincerity. The choir contributes a range of contrapuntal piety (‘Te ergo quaesumus’) and precise energy (‘In te Domine speravi’).

L’histoire de la femme adultère is preserved in an undated manuscript. A rare example of an early 18th-century French Latin oratorio modelled on Charpentier’s Roman-influenced histoires sacrées, perhaps Clérambault’s concise religious drama was intended for the third Saturday of Lent – when the liturgical gospel reading from John 8 was Christ’s compassionate treatment of an adulterous woman. The narrating Historien is sung serenely by Lisandro Abadie. There is eloquent poeticism from Van Mechelen’s dulcet Jésus and Gwendoline Blondeel’s sorrowful Femme adultère, whose penitence is conveyed beautifully in the lament ‘O mulier infelix’ (featuring dolorous concertante flute and violin, supported intimately by viola da gamba, theorbo and organ). Christ’s benevolent command for the adulteress to go in peace and sin no more has joyful courtliness (‘Neque ego mulier’). The chorus of Israelites contemplate Christ’s wisdom at the midway point and conclude with the moral that he does not desire the death of sinners but invites them to repent and live. These exquisite performances shed important new light on Clérambault’s sacred and devotional output.