april 2012


J.S. Bach: Cantatas BWV 70 & 154; Concerto BWV 1060; Orchestral Suite No. 2

Daniel Taylor & Tafelmusik Baroque Orchestra o.l.v. Jeanne Lamon

De hobo d’amore van John Abberger en de viool van Jeanne Lamon verdubbelen elkaar voortreffelijk… en Taylors zachte zang heeft een perfecte atmosfeer.

Dubbelrecensie met Andreas Scholl.

Er bestaan ​​vier cantates die Bach voor solo-altstem componeerde. Drie werden in 1997 opgenomen door Andreas Scholl in samenwerking met Philippe Herreweghe (BWV 35, 54 en 170 – Harmonia Mundi, 5/98). Nu heeft Scholl eindelijk de vierde opgenomen: Gott soll allein mein Herze haben (BWV 169). Met zijn grotere en meer gevarieerde bezetting beweren sommige Bach-experts zelfs dat dit de grootste van de vier is. De orgelsolopartijen in de sinfonia en twee aria's worden behendig gespeeld door een organist wiens identiteit in het boekje vermeld had moeten worden. Ich habe genug (BWV 82), voor het eerst uitgevoerd door een bas-solist, werd door Bach minstens twee keer herzien voor verschillende stemmen en gelegenheden: de sopraanversie (met de hobo obligaat vervangen door fluit) is vaak opgenomen, de derde en laatste versie voor alt minder vaak. Scholls meelevende woordgebruik en melodieuze zoetheid in 'Schlummert ein' is het beste opgenomen werk dat hij in jaren heeft geproduceerd; tijdens de eerste aria geeft Julia Schröder de verweven strijkers op aangrijpende wijze vorm en speelt de niet-genoemde hoboïst teder. Twee klokken zorgen voor picturale charme, omdat ze de beeldspraak van luidende klokken overbrengen in Schlage doch, gewünschte Stunde, een kort rouwstuk dat waarschijnlijk gecomponeerd is door Georg Melchoir Hoffmann; Decca bestendigt de oude, onterechte toeschrijving van de aria aan Bach. Clifford Bartlett zet de zaak tenminste recht in zijn zeer korte boekje; maar hij legt niet uit dat het korte en krachtige Bekennen will ich seinen Namen (BWV200) Bachs bewerking is van een aria uit een passie-oratorium van Stölzel. Scholl schrijft een artikel over de uitdagingen bij het begrijpen van Bachs muziek (een verkorte versie van een essay van Goldberg uit 2005).

Twee van Bachs andere altcantates worden subliem uitgevoerd door het Canadese team van Daniel Taylor en Tafelmusik. John Abbergers hobo d'amore en Jeanne Lamons viool verdubbelen elkaar voortreffelijk in het zacht zingende ritornello waarmee Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust (BWV 170) begint, en Taylors ingetogen zang heeft de perfecte sfeer van oprecht mooie vroomheid. In de daaropvolgende aria's speelt organiste Charlotte Nediger behendig en ontroerend, en de afsluiting, 'Mir ekelt mehr zu leben', heeft een ontspannen sfeer van gracieuze vreugde. De vijfstemmige strijkerstextuur in de stralende opening van Widerstehe doch der Sünde (BWV54) wordt verrukkelijk gespeeld en de aansporing ‘Weersta de zonde, opdat haar gif u niet aangrijpt’ klonk zelden zo subtiel overtuigend.

Tafelmusik geeft ook geslaagde uitvoeringen van de Tweede Orkestsuite (een toon lager getransponeerd en met de fluitpartij opnieuw toegewezen aan viool, zoals sommige geleerden denken dat Bach dat eerder zou hebben gedaan), en een van de dubbele klavecimbelconcerten met de solopartijen opnieuw bewerkt voor hobo en viool.

There are four extant cantatas that Bach composed for solo alto voice. Three were recorded by Andreas Scholl in collaboration with Philippe Herreweghe in 1997 (BWV35, 54 and 170 – Harmonia Mundi, 5/98). Now, at last, Scholl has recorded the fourth: Gott soll allein mein Herze haben (BWV169). With its larger and more varied scoring, some Bach experts even claim that this is the greatest of the four. The organ solo parts in the sinfonia and two arias are played adroitly by an organist whose identity should have been acknowledged in the booklet. First performed by a bass soloist, Ich habe genug (BWV82) was revised by Bach at least twice for different voices and occasions: the soprano version (with the oboe obbligato replaced by flute) has been recorded often, the third and last version for alto not so frequently. Scholl’s compassionate use of words and melodic sweetness in ‘Schlummert ein’ is the best recorded work he has produced for years; during the first aria Julia Schröder shapes the interweaving strings poignantly and the uncredited oboist plays tenderly. Two bells provide pictorial charm as they convey the imagery of chiming clocks in Schlage doch, gewünschte Stunde, a short funeral piece probably composed by Georg Melchoir Hoffmann; Decca perpetuates the aria’s old misattribution to Bach. At least Clifford Bartlett sets the matter straight in his very short booklet-note; but he does not explain that the short and sweet Bekennen will ich seinen Namen (BWV200) is Bach’s arrangement of an aria from a Passion oratorio by Stölzel. Scholl provides an article about the challenges of understanding Bach’s music (abridged from a Goldberg essay published in 2005).

Two of the other Bach alto cantatas are performed sublimely by the Canadian team of Daniel Taylor and Tafelmusik. John Abberger’s oboe d’amore and Jeanne Lamon’s violin double each other exquisitely in the softly lilting ritornello that begins Vergnügte Ruh, beliebte Seelenlust (BWV170), and Taylor’s gentle singing has the perfect atmosphere of sincerely beautiful piety. In subsequent arias, organist Charlotte Nediger plays dexterously and movingly, and the conclusion, ‘Mir ekelt mehr zu leben’, has an easy mood of graceful joy. The five-part string texture in the radiant opening of Widerstehe doch der Sünde (BWV54) is played deliciously and the exhortation for us to ‘Just resist sin, lest its poison seize you’ has seldom seemed so quietly persuasive.

Tafelmusik also give accomplished performances of the Second Orchestral Suite (transposed down a tone and with the flute part reassigned to violin, as some scholars believe Bach might have previously done), and one of the double harpsichord concertos with its solo parts reconditioned for oboe and violin.