april 2012
Tchaïkovski: Symphony No. 5 - Shostakovitch: Festive Overture
Toulouse Capitole Orchestra o.l.v. Tugan Sokhiev
Het is een opname die in de uitvoering gecomponeerd klinkt, die organisch aanvoelt en die waarschijnlijk voor een groot deel te danken is aan de leermeesters van de grote Ilja Moesin, de man die Sokhiev opvoedde.

Een van de meest opvallende uitvoeringen van Tsjaikovski's symfonie in de afgelopen jaren kwam van deze jonge Ossetische dirigent, die de Vierde symfonie op ideale wijze combineerde met classicisme en precisie (1/07). Zo is het ook met deze interpretatie van de Vijfde. Hoe verfrissend is het om in een werk met zoveel bekendheid geen enkele maat als vanzelfsprekend te kunnen beschouwen. Begrijp me niet verkeerd, dit is niet het soort uitvoering dat de aandacht op zichzelf vestigt, dat op de een of andere manier individualiteit nastreeft, maar eerder een uitvoering die de verhouding tussen frasering en klank heroverweegt in een streven naar de grootste spontaniteit.
Als je de tweede themagroep van het eerste deel bekijkt, verandert Tsjaikovski's rustieke boerendans (houtblazers) in een rozige mijmering, niet door opzettelijk voor de hand liggende rubato zoals we zo vaak aantreffen in lezingen van deze passage, maar door de meest subtiele en betekenisvolle vormgeving van de transformerende melodie door de strijkers. En over transformatie gesproken, hoe poëtisch en verwachtingsvol bereiden die slaperige akkoordprogressies aan het begin van het langzame deel de weg voor de solo van de grote hoorn.
Dit is een uitvoering die gecomponeerd klinkt in het spel, die organisch aanvoelt en die waarschijnlijk veel te danken heeft aan de begeleiding van de grote Ilya Musin, die Sokhievs talent koesterde. Al het spel heeft een zingende kwaliteit – de wals uit het derde deel bijvoorbeeld, is vlot en vloeiend, zelfs een beetje koortsachtig, en klinkt voor een keer niet als een 'afleiding' van het drama van het geheel, maar eerder als een integraal onderdeel ervan. En de finale pronkt met aplomb, met details zoals de wilde arabesken van de soloklarinet die op een gegeven moment uit de textuur springen, met, het moet gezegd, enige hoorbare hulp van de technici.
Sjostakovitsj' Feestelijke Ouverture gedraagt zich als een toegift, als een raket de lucht in schietend met spetterend strijkersspel en een olympisch fanfare-geweld aan het slot. Ik kijk nu al reikhalzend uit naar Sokhievs Pathétique.

One of the more striking of the slew of Tchaikovsky symphony performances over the last few years came from this young Ossetian conductor in a reading of the Fourth Symphony which ideally married classicism and precision to temperament (1/07). So it is again with this account of the Fifth. How refreshing in a work of such familiarity to find oneself unable to take a single bar for granted. Don’t get me wrong, this isn’t the kind of performance which draws attention to itself, which somehow courts individuality, but rather one which re-evaluates how phrasing relates to sound in pursuit of the greatest spontaneity.
If you take the second subject group of the first movement, Tchaikovsky’s rustic country dance (woodwinds) turns to rosy reverie not through wilfully obvious rubato such as we so often find in readings of this passage but rather through the most subtle and meaningful shaping of the transforming melody in the strings. And speaking of transformation, how poetically and expectantly those somnolent chord progressions at the start of the slow movement prepare the way for the great horn solo.
This is a performance which sounds composed in the playing of it, which feels organic, and which probably owes a lot to the tutorage of the great Ilya Musin, who nurtured Sokhiev’s talent. There is a singing quality to all the playing – the third-movement waltz, for instance, is fleet and fluent, even a little febrile, and doesn’t for once sound like a ‘diversion’ from the drama of the whole but rather an integral part of it. And the finale grandstands with aplomb, such details as the solo clarinet’s wild arabesques at one point vaulting from the texture with some, it has to be said, audible assistance from the engineers.
Shostakovich’s Festive Overture behaves very much like an encore, going off like a rocket with cracking string-playing and an olympic blaze of fanfares at the close. I now eagerly await Sokhiev’s Pathétique.