januari 2012
Dohnányi & Penderecki: Sextets
Ensemble Kheops
Wat het Ensemble Kheops betreft, kan geen lof te hoog zijn: ongelooflijk, ze klinken alsof ze geboren zijn om beide werken te spelen...Kristalhelder opgenomen geluid.

Een echt stevige koppeling, dit. Erno˝ Dohnányi's C majeur Sextet, een product van het midden van de jaren 1930, bestrijkt een extreem breed scala aan stemmingen en exploiteert vakkundig het expressieve potentieel van alle zes instrumenten. Het openingsdeel Allegro appassionato begint met rollende cello-arpeggio's en presenteert zijn argumenten met nauwkeurigheid en helderheid. Dit is echt creatief vakmanschap, en net zo duidelijk bij het mistige begin van het tweede deel Intermezzo, muziek die met zijn griezelige gevoelens van spanning doet denken aan de wereld van de late Brahms. Het derde deel is een zachtaardig Allegro met een centraal geplaatste scherzo-episode (echo's van Brahms' Hoorntrio) en wat hartverwarmende teksten voor strijkers. Maar het gelukkigste moment is wanneer dit derde deel con sentimento plotseling overgaat in de onconventionele giocoso-finale, muziek die je eenmaal gehoord hebt en nooit meer vergeet. Het is een waar genot en het Ensemble Kheops kan zich meten met mijn mooie oude ASV-cd met het Endymion Ensemble (met Fibich's Op 42 Quintet: 2/96 – nla), misschien net iets innemender in de kitscherige walspassages in de finale.
Penderecki's Sextet (in première gegaan in 2000) is een moeilijkere luisterervaring, hoewel niet half zo moeilijk als het zou zijn geweest als hij het in de jaren 70 of daaromtrent had geschreven, toen de stijl van de componist compromislozer experimenteel was. Hoewel het ogenschijnlijk moeilijk te spelen is, is de muziek niet zo afschrikwekkend als je zou verwachten. Echo's van Stravinsky, Bartók, Hindemith, Shostakovich en (naar mijn oren) Weill zijn er in overvloed, de openingsmarsachtige figuur leidt naar motorisch aangedreven virtuoos schrijven en enkele felle ritmes (vreemde gestopte noten op de hoorn zijn als wespensteken die de textuur verstoren). Deze wemelende uitvinding loopt over in het 20 minuten durende tweede deel, waar de stemming uiteindelijk neerdaalt naar iets veel rustiger en donkerder, hoewel de buitengewoon mooie slotmomenten een schijn van licht bieden, net als het einde van Bartóks laatste kwartet. Wat het Ensemble Kheops betreft, kan geen lof te hoog zijn: ongelooflijk genoeg klinken ze alsof ze geboren zijn om beide werken te spelen. Ze zijn niet alleen technisch superieur, maar ook volkomen overtuigende vertolkers, en het kristalheldere opgenomen geluid evenaart hun spel in zijn uitmuntendheid.

A really meaty coupling, this. Erno˝ Dohnányi’s C major Sextet, a product of the mid-1930s, covers an extremely wide range of moods and skilfully exploits the expressive potential of all six instruments. The opening Allegro appassionato sets out over rolling cello arpeggios and presents its arguments with rigour and clarity. This is genuine creative craftsmanship, and just as apparent at the misty start of the Intermezzo second movement, music that with its eerie feelings of suspense recalls the world of late Brahms. The third movement is a gentle Allegro with a centre-placed scherzo episode (echoes there of Brahms’s Horn Trio) and some heart-warming writing for strings. But the happiest moment is when this con sentimento third movement suddenly swings into the offbeat giocoso finale, music once heard never forgotten. It’s a real joy and the Ensemble Kheops are fully on a par with my fine old ASV CD with the Endymion Ensemble (with Fibich’s Op 42 Quintet: 2/96 – nla), maybe just a tad more winning in the finale’s kitschy waltz-time passages.
Penderecki’s Sextet (premiered in 2000) is a tougher listen, though not half as tough as it might have been had he written it in the 1970s or thereabouts, when the composer’s style was more uncompromisingly experimental. Although apparently difficult to play, the music isn’t as forbidding as you might expect. Echoes of Stravinsky, Bartók, Hindemith, Shostakovich and (to my ears) Weill abound, the opening march-like figure leading on to motor-driven virtuoso writing and some fierce rhythms (odd stopped notes on the horn are like wasp-stings bothering the texture). This teeming invention spills over into the 20-minute second movement, where the mood eventually settles to something far quieter and darker, though the extraordinarily beautiful closing moments offer a semblance of light, rather like the end of Bartók’s last quartet does. As for the Ensemble Kheops, no praise could be too high: unbelievably, they sound as if they were born to play both works. They’re not only technically superb but wholly convincing interpreters, and the crystal-clear recorded sound matches their playing in its excellence.