januari 2012


Liszt: Piano Concertos Nos. 1 & 2 – Grieg: Piano Concerto

Stephen Hough & Bergen PO o.l.v. Andrew Litton

Het ene moment is hij introspectief, het volgende moment is hij van de meest verfijnde bravoure. Hough geeft uitdrukking aan een geheel eigen persoonlijkheid, briljant alert op grillige stemmingswisselingen.

Dubbelrecensie met de List Pianoconcerten door Daniel Barenboim en Pierre Boulez

Hier, van een oudere en een middenstander van het klavier, zijn er twee scherp tegengestelde visies op Liszts pianoconcerten, beide passende eerbetonen aan de jubileumvieringen. Barenboim, die in zijn eerste opname van de concerten ze in omgekeerde volgorde aanbiedt, is misschien in de herfst van zijn carrière, maar 'herfstachtig' is nauwelijks het woord voor een muzikant met zo'n onvermoeibare toewijding aan muziek in de breedste menselijke implicaties. Live opgenomen van het Klavier-Festival Ruhr en gezegend met een ontzagwekkende samenwerking met Boulez, reikt Barenboim uit naar een symfonische grandeur en muzikaal bereik waar mindere muzikanten niet van kunnen dromen. Telkens weer werpt hij een geheel persoonlijk licht op muziek die maar al te vaak (met name op het wedstrijdcircuit) een gemakkelijk alternatief voor kwaliteit heeft aangemoedigd. Hij grijpt elke kans aan voor retorische grandeur en glitter en laat Liszts muzikale mogelijkheden ver reiken tot aan de horizon; en hetzelfde geldt voor zijn twee toegiften. Hij zingt zijn hart uit in de D flat Consolation (die gloeiende cantabile, die naadloze legato), een wonder van poëtische vertrouwelijkheid, en in de eerste Valse oubliée is hij gedurfd tot het punt van idiosyncrasie, waarbij hij een pijnlijk gevoel van nostalgie en desillusie overbrengt dat centraal staat in Liszts laatste, donkergekleurde jaren. Ook hier voel je een artiest voor wie er geen kortere wegen zijn in die altijd gevaarlijke en ongrijpbare reis naar de muzikale waarheid.

Met zijn passende en meer substantiële koppeling van het Grieg Concerto (Liszt bewonderde Grieg enorm en had geen kleine hand in het Concerto, met name in de cadens), blijft Stephen Hough verbazen als een pianist die zo vrij is van moeilijkheden dat hij in een handomdraai de koers van een muzikaal betoog kan laten stijgen, buigen en veranderen. Introspectief (maar nooit verloren in introspectie) de ene minuut, van de meest verfijnde bravoure de volgende, hij drukt een persoonlijkheid uit die geheel zijn eigen is, briljant alert op grillige stemmingswisselingen en duidelijk rijdend op de top van een golf van succes. Met een techniek die is aangescherpt tot een staat van diamantachtige schittering, geeft hij ons rapierachtige cadensen en glissando's (aan het einde van het Tweede Concert) die flitsen als zomerbliksem. Beide schijven zijn prachtig opgenomen (met name die van DG) en zijn onmisbaar voor Lisztianen, of het nu gaat om de spanning van Barenboims fantasierijke visie of om Houghs zenuwslopende expertise en zekerheid. Moeilijk om te weerstaan ​​​​echter toe te voegen dat Martha Argerich alle vleierijen heeft weerstaan ​​​​om haar EMI-schijf van het Eerste Concert uit 2003 uit te brengen en tot nu toe heeft teruggeschrokken van het opnemen van het Tweede Concert, muziek die ooit centraal stond in haar repertoire.

Here, from an elder and a middle statesman of the keyboard, are two sharply opposed views of Liszt’s piano concertos, both fitting tributes to the anniversary celebrations. Barenboim, who in his first recording of the concertos offers them in reverse order, may be in the autumn of his career but ‘autumnal’ is hardly the word for a musician of such tireless commitment to music in its widest human implications. Taken live from the Klavier-Festival Ruhr and blessed with an awe-inspiring partnership with Boulez, Barenboim reaches out to a symphonic grandeur and musical range undreamt of by lesser musicians. Time and again he shines a wholly personal light on music that has all too often encouraged (notably on the competition circuit) a facile alternative to quality. Seizing every opportunity for rhetorical grandeur as well as glitter, he makes Liszt’s musical possibilities stretch far into the horizon; and the same is true of his two encores. He sings his heart out in the D flat Consolation (that glowing cantabile, that seamless legato), a marvel of poetic confidentiality, and in the first Valse oubliée he is daring to the point of idiosyncrasy, conveying a pained sense of nostalgia and disillusionment central to Liszt’s final dark-hued years. Here again you sense an artist for whom there are no short cuts in that always perilous and elusive journey to musical truth.

With his apt and more substantial coupling of the Grieg Concerto (Liszt greatly admired Grieg and had no small hand in the Concerto, notably in the cadenza), Stephen Hough continues to bemuse as a pianist so free from difficulty that he can soar, inflect and alter the course of a musical argument at the drop of a hat. Introspective (but never lost in introspection) one minute, of the most refined bravura the next, he expresses a personality all his own, brilliantly alert to mercurial changes of mood and clearly riding on the crest of a wave of success. With technique honed to a state of diamond-like brilliance, he gives us rapier-like cadenzas and glissandos (at the close of the Second Concerto) that flash like summer lightning. Both discs are finely recorded (particularly DG’s) and are indispensable to Lisztians, whether for the voltage of Barenboim’s imaginative vision or for Hough’s unnerving expertise and assurance. Difficult to resist adding, however, that Martha Argerich has resisted all blandishments to issue her 2003 EMI disc of the First Concerto and has so far shied away from recording the Second Concerto, music once central to her repertoire.