Awards Issue 2013


Schubert: Winterreise, Op. 89, D. 911

Christoph Prégardien & Michael Gees

Cruciaal is dat Prégardien de cyclus nog steeds even levendig ‘beleeft’… net als alle beste zangers van Winterreise maakt hij de besneeuwde tocht van de wandelaar tot een catharsis.

Dubbelrecensie met het album van Kurt Moll & Cord Garben

‘Een vermoeide reiziger, die echt in zesmijlslaarzen loopt’, was het weinig euforische oordeel van wijlen Alan Blyth over Kurt Molls Winterreise toen het in 1986 op cd verscheen. Er zijn weinig bevredigende basversies van Schuberts cyclus van existentiële somberheid. Dit is er zeker geen van. Terecht bewonderd in rollen variërend van Ochs tot King Mark en Gurnemanz, overtuigt Moll nooit in de privéwereld van Lieder. Tempi zijn vaak verdovend langzaam, rubato toegeeflijk, zelfs grotesk toegepast. Expressie neigt te schommelen tussen macho vuistschuddend en tranentrekkend zelfmedelijden, met grof aangebrachte toetsen van woordschildering. Steeds weer trapt Moll in de valkuil van luider worden naarmate hij hoger komt (in elk geval is forte zijn standaardinstelling); en als hij een pianissimo probeert, zakt de toonhoogte in (het einde van ‘Frühlingstraum’ is een ramp). Cord Garbens ritmisch fantasieloze begeleiding maakt een deprimerend overbodige heruitgave compleet. Als je een bas in Winterreise wilt, kies dan voor Hans Hotter of de recente opname van Matthew Rose.

Een opluchting dus om je te wenden tot de altijd lonende Christoph Prégardien, fijn geholpen door Michael Gees’ onderscheidende, nauwkeurig gekleurde pianospel. Prégardiens opname van Winterreise uit 1995 met Andreas Staiers periodefortepiano is al lang een favoriet van mij. Hij kan nog steeds een klagende, verzilverde mezza voce draaien, zoals bij het pijnlijke einde van ‘Irrlicht’. Maar zijn lage register is nu robuuster geworden, meer baritonaal. Cruciaal is dat hij de cyclus zo levendig als altijd ‘leeft’, of het nu gaat om de nostalgische mijmeringen van ‘Der Lindenbaum’, het onverzadigbare verlangen van ‘Erstarrung’ of de gemengde wroeging en bitterheid waarmee hij de slapende dorpelingen van ‘Im Dorfe’ (met een vleugje grijns op ‘Kissen’) beschouwt. Nergens is er een spoor van sentimentaliteit of zelfmedelijden. Zoals alle beste zangers van Winterreise, maakt Prégardien de sneeuwreis van de zwerver tot een catharsis.

In de ‘bonus’-feature bij de dvd van de studio-opname legt de tenor uit dat zijn kijk op Schuberts verlaten zwerver in de tussenliggende jaren is veranderd: ‘Ik ben tot het besef gekomen dat de dood niet het centrale thema is. De laatste paar liederen in de cyclus bevatten zulke machtige uitbarstingen dat ik er zeker van ben dat de zwerver doorleeft.’ Hoewel de verschillen tussen de twee interpretaties vaak klein zijn – hoewel duidelijker met de visuele aanwezigheid van de zanger op de dvd – is er een toegevoegd element van gepassioneerde trots te midden van de zelfcommunicerende somberheid, zoals in de centrale coupletten van ‘Die Nebensonnen’.

Zoals eerder eindigt Prégardien ‘Der Leiermann’ niet met een klaagzang van angst, maar met een bijna meelevende toespraak tot de orgeldraaier. ‘De zwerver accepteert de orgeldraaier als een partner in het leven. Het is een positief einde,’ merkt hij op over het altijd raadselachtige einde. Prégardiens visie is zeker een geldige, hoewel het de moeite waard is om te onthouden dat de toneelschrijver Eduard von Bauernfeld, die Schubert goed kende in zijn laatste jaren, opmerkte dat de componist de orgeldraaier zag als een angstaanjagend voorteken van wat hij zelf later in zijn leven zou kunnen worden. Hoewel ik de dvd niet te vaak zou willen bekijken (gefilmd tijdens opnamesessies), blijft Prégardien tegelijkertijd een van de meest nauwgezette en ontroerende vertolkers van Winterreise. Onder de tenoropnamen neemt deze nieuwe cd zijn plaats in naast Peter Schreier, Mark Padmore en Prégardien himself, vintage 1995.

‘A weary traveller, very much in six-league boots’ was the late Alan Blyth’s less than euphoric verdict on Kurt Moll’s Winterreise when it emerged on CD in 1986. There have been few satisfying bass versions of Schubert’s cycle of existential gloom. This certainly isn’t one of them. Rightly admired in roles ranging from Ochs to King Mark and Gurnemanz, Moll never convinces in the private world of Lieder. Tempi are often numbingly slow, rubato indulgently, even grotesquely applied. Expression tends to veer between macho fist-shaking and lachrymose self-pity, with crudely applied touches of word-painting. Time and again Moll falls into the trap of getting louder as he gets higher (in any case, forte is his default setting); and when he attempts a pianissimo the pitch sags (the end of ‘Frühlingstraum’ is a disaster). Cord Garben’s rhythmically unimaginative accompaniment completes a depressingly superfluous reissue. If you want a bass in Winterreise, go for Hans Hotter or the recent recording by Matthew Rose.

A relief, then, to turn to the ever-rewarding Christoph Prégardien, finely abetted by Michael Gees’s discerning, precisely coloured pianism. Prégardien’s 1995 recording of Winterreise with Andreas Staier’s period fortepiano has long been a favourite of mine. He can still spin a plangent, silvered mezza voce, as at the aching close of ‘Irrlicht’. But his lower register has now grown robuster, more baritonal. Crucially, he ‘lives’ the cycle as vividly as ever, whether in the nostalgic reverie of ‘Der Lindenbaum’, the unappeasable longing of ‘Erstarrung’ or the mingled ruefulness and bitterness with which he contemplates the sleeping villagers of ‘Im Dorfe’ (with a hint of a sneer on ‘Kissen’). Nowhere is there a trace of sentimentality or self-pity. Like all the finest singers of Winterreise, Prégardien makes the wanderer’s snowbound journey a cathartic experience.

In the ‘bonus’ feature accompanying the DVD of the studio recording, the tenor explains that his view of Schubert’s jilted wanderer has shifted in the intervening years: ‘I’ve come to realise that death is not the central theme. The last few songs in the cycle contain such mighty outbursts that I feel sure that the wanderer goes on living.’ While differences between the two interpretations are often slight – though more apparent with the singer’s visual presence on the DVD – there is an added element of impassioned defiance amid the self-communing bleakness, as in the central verses of ‘Die Nebensonnen’.

As before, Prégardien ends ‘Der Leiermann’ not with a wail of anguish but with an almost compassionate address to the organ-grinder. ‘The wanderer accepts the organ-grinder as a partner in life. It’s a positive ending,’ he observes of the ever-enigmatic close. Prégardien’s is a valid view, certainly, though it’s worth remembering that the dramatist Eduard von Bauernfeld, who knew Schubert well in his last years, remarked that the composer saw the organ-grinder as a terrifying portent of what he himself might become in later life. While I wouldn’t want to watch the DVD too often (filmed at recording sessions), Prégardien remains at once one of the most scrupulous and moving interpreters of Winterreise. Among tenor recordings, this new CD takes its place alongside Peter Schreier, Mark Padmore and Prégardien himself, 1995 vintage.