december 2013


Ludwig van Beethoven: Diabelli-Variationen

András Schiff

Schiff heeft een agenda (en waarom ook niet?), maar hij weet ons gedurende het hele album te verrassen met inzichten en een feest van prachtig spel, uitstekend opgenomen. Bovendien blijft hij zich altijd concentreren op de muziek.

De discografie van de Diabelli Variaties is al onderscheidend, maar hier is een opmerkelijke toevoeging. Er worden twee uitvoeringen aangeboden, een op een originele piano uit de vroege jaren 1820 (van Franz Brodmann, een weinig bekende Weense maker), de andere op een moderne vleugel van Bechstein, gebouwd in 1921, die tot op de dag van vandaag zonder grote restauraties is overleefd. Waarom? Omdat het, in Schiffs woorden, altijd een genot is om op prachtige instrumenten te spelen, en tijdens het bestuderen van Beethovens werk zag hij een kans om te profiteren van geluk door er weergaven van te presenteren in twee verschillende klankwerelden. Dus, kies maar: de Brodmann, als u de ervaring wilt van een mooie Hammerflügel van dichtbij de bron van het werk; of de prachtige Bechstein uit de jaren tussen de twee werelden, toen concert- en opnameartiesten konden genieten van een grotere verscheidenheid aan pianoklanken dan sindsdien het geval is geweest. Ik vind Schiff wel leuk. Hij brengt een agenda met zich mee (en waarom ook niet?), maar gedurende de hele dubbel-cd verrukt hij met inzichten en een feest van prachtig spel, uitstekend opgenomen; en zijn focus op de muziek wankelt nooit.

Er is gezegd dat er geen ander werk is dat zoveel verschillende kenmerken van Beethovens genie bevat. De Diabelli-variaties zijn een lastige keuze, en natuurlijk wil je zoveel mogelijk prachtige versies horen. Brendels is voor mij al lang een maatstaf, met name vanwege zijn wonderbaarlijke gemak bij het overbrengen van de 'diepzinnige lichtzinnigheid' van de late Beethoven. Maar Schiffs beheersing van de vroege piano stelt hem in staat om een ​​ander belangrijk aspect naar voren te brengen dat concertuitvoeringen vandaag de dag vaak over het hoofd zien: hun intimiteit. De Weense fortepiano, zelfs een geavanceerd voorbeeld als deze, was in wezen een huishoudelijk instrument. Als je er heel dichtbij bent, kun je worden uitgenodigd om de uitvoerder te horen, en ik weet zeker dat dit Beethovens bedoeling was, niet zelden. In de moderne concertzaal, die hij nooit heeft gekend, verwachten we doorgaans een projectie van zijn pianomuziek in termen van een constante dramatische articulatie. Een vervalsing? Nou, dat kan het zijn; maar dat is het hier nooit, en ik waag het ook te suggereren dat Schiffs onderdompeling in Bach een goede richting is om te volgen bij het proberen van de hoogten en diepten van deze variaties. Proef de ‘hommage aan Bach’ Fughetta (Var 24 – tr 27 op de Bechstein-versie op cd 1, en tr 25 op de Brodmann-versie op cd 2). Ook zij geprezen dat er rekening is gehouden met de juiste akoestiek: de kamermuziekzaal in het Beethovenhaus in Bonn is ideaal voor de fortepiano en de Bechstein klinkt perfect in het Auditorium van de Zwitserse Radio in Lugano.

En er is meer. Schijf 1 wordt gecompleteerd door een prachtig verslag van Beethovens laatste sonate, de c mineur, Opus 111, die een hoge onderscheiding raakt in het tweede deel van Arietta; en het recital op de Brodmann eindigt met Beethovens laatste gedachten voor de piano, de Zes Bagatellen, Opus 126. Deze passen als gegoten bij de piano uit de jaren 1820, hun 'open pedaal'-effecten niet uitgezonderd, en ze gloeien met een scala aan kleur, licht en schaduw dat Schiff vakkundig moduleert.

Houd je niet in. Ik begon met gevoelens van onzekerheid over de geschiktheid van de fortepiano om de expressiebereiken en klanken te omvatten die Beethoven in deze late werken verkende. Ze reiken immers tot de grenzen van het bekende terrein in zijn tijd. Onbelangrijke voorbehouden terzijde, ik ben overtuigd van het succes waarmee pianist en beide instrumenten alles bewonen wat hier wordt ondernomen en de uitdagingen aangaan. Het is een indrukwekkende prestatie.

The discography of the Diabelli Variations is already distinguished but here’s a remarkable addition to it. Two performances are offered, one on an original piano of the early 1820s (by Franz Brodmann, a little-known Viennese maker), the other on a modern grand by Bechstein, built in 1921, that has survived to our day without major restorations. Why? Because, in Schiff’s words, it’s always a joy to play on wonderful instruments, and in the course of studying Beethoven’s work he saw an opportunity to capitalise on good fortune by presenting views of it in two different sound worlds. So, take your pick: the Brodmann, if you want the experience of a lovely Hammerflügel from near the work’s source; or the beautiful Bechstein from the interwar years when concert and recording artists could enjoy a greater variety of piano sound than has existed since. I do like Schiff. He brings an agenda with him (and why not?), but throughout the double CD he delights with insights and a feast of fine playing, excellently recorded; and his focus on the music never wavers.

It’s been said that there’s no other work that contains so many different features of Beethoven’s genius. The Diabelli Variations are a tough call, and of course one wants to hear as many fine versions as one can. Brendel’s, for me, has long been a benchmark, in particular for his wondrous ease in conveying the ‘profound levity’ of late Beethoven. But Schiff’s mastery of the early piano enables him to bring to the fore another important aspect that concert performances today often overlook: their intimacy. The Viennese fortepiano, even a sophisticated example such as this, was essentially a domestic instrument. When quite close to it you can be invited to overhear the performer, and I’m sure this was Beethoven’s intention, not infrequently. In the modern concert hall, which he never knew, we tend to expect, as a norm, a projection of his piano music in terms of a constant dramatic articulation. A falsification? Well, it can be; but it never is here, and I’ll risk the suggestion, too, that Schiff’s immersion in Bach is a good direction to come from when attempting the heights and depths of these variations. Sample the ‘homage to Bach’ Fughetta (Var 24 – tr 27 on the Bechstein version on disc 1, and tr 25 on the Brodmann on disc 2). Praise be as well that appropriate acoustics have been taken into account: the chamber music hall in the Bonn Beethovenhaus is ideal for the fortepiano and the Bechstein resounds perfectly in the Auditorium of Swiss Radio in Lugano.

And there’s more. Disc 1 is completed by a fine account of Beethoven’s last sonata, the C minor, Op 111, that touches high distinction in the Arietta second movement; and the recital on the Brodmann concludes with Beethoven’s last thoughts for the piano, the Six Bagatelles, Op 126. These fit the 1820s piano like a glove, their ‘open pedal’ effects not excepted, and they glow with a range of colour, light and shade that Schiff modulates expertly.

Do not hold back. I started out with feelings of uncertainty as to the fortepiano’s adequacy to encompass the ranges of expression and sonorities explored by Beethoven in these late works. They reach out, after all, to the limits of known territory in his day. Unimportant passing reservations aside, I’ve been convinced of the success with which pianist and both instruments inhabit everything undertaken here and meet its challenges. It’s an impressive achievement.