juli 2013

--- RECORD OF THE MONTH ---


Dvořák: Stabat Mater

Ilse Eerens & Michaela Selinger & Maximilian Schmitt & Florian Boesch & Collegium Vocale, Ghent o.l.v. Philippe Herreweghe

Opname van de maand ‘Alle uitvoerders van Herreweghe zijn duidelijk dol op deze verrukkelijke muziek en genieten van elk detail van deze prachtig genuanceerde partituur.

Het Stabat mater – een 13e-eeuws gedicht dat in 20 verzen het ingebeelde lijden van de Maagd Maria aan de voet van het kruis beschrijft – heeft door de eeuwen heen een selecte maar significante groep componisten aangetrokken, van Palestrina en Vivaldi, via Rossini en Howells tot Karl Jenkins. De meeste zettingen schommelen rond de 40 minuten (bijvoorbeeld die van Pergolesi en Poulenc); die van Jenkins duurt iets meer dan een uur. Maar de meest uitgebreide van alle zettingen is ongetwijfeld die van Dvořák, opgesplitst in 10 wonderbaarlijk gevarieerde – maar ook volkomen coherente – delen. Het werd begonnen in 1876, met alleen pianobegeleiding, ter nagedachtenis aan zijn dochter Josefa, die twee dagen na haar geboorte het jaar ervoor was overleden. De volledige partituur werd voltooid in 1877 na de dood van een andere dochter, R≤ena, en Dvořáks eerstgeboren zoon, Otakar. Met zo'n vreselijke last van persoonlijk verdriet en verlies die over de ontstaansgeschiedenis van het werk hing, gekoppeld aan wat Eduard Hanslick 'de met tranen beladen monotonie' van de tekst noemde, had je een werk vol somberheid en wanhoop kunnen verwachten. Maar Dvořák steeg boven deze persoonlijke en technische uitdagingen uit om een ​​zeer sensuele verklaring van persoonlijk geloof en overtuiging te creëren, gekleed in symfonische gewaden, die culmineert in een dramatisch 'Amen'.

Hoewel Dvořáks Stabat mater momenteel geen veelvoorkomend kenmerk is op koorprogramma's (jammer genoeg), is het werk goed vertegenwoordigd in de opnamecatalogus, met verschillende prachtige uitgaven die meer dan 40 jaar beslaan. In september 2012 beschouwde ik de live LPO-cd van Neeme Järvi uit 2010 als ‘een interpretatie om van te smullen’. Deze dramatische uitvoering werd in slechts 67 minuten uitgevoerd, waarbij de relatief droge akoestiek van de Royal Festival Hall en de close-miking van de solisten ongetwijfeld bijdroegen aan de intensiteit van de lezing, hoewel er momenten waren waarop de tekst nogal wazig werd. Nu heeft Philippe Herreweghe op zijn eigen PHI-label een zorgvuldig overwogen en voortreffelijk verfijnde opname uitgebracht, gemaakt in april 2012 in deSingel, een multi-arts locatie aan de rand van Antwerpen. Mogelijk vanwege de minder geforceerde atmosfeer van de studio-omgeving, zijn zijn timings over het algemeen langer, hoewel de muziek niet langzamer klinkt, ondanks dat hij consequent onder Dvořáks metronoommarkeringen staat.

Met zulke hartverscheurende krachtige muziek is dit een kleine zorg. Wat het belangrijkste is, is dat alle uitvoerders van Herreweghe duidelijk van deze verrukkelijke muziek houden en van elk detail van deze prachtig genuanceerde partituur genieten, ondanks het enorme dynamische bereik dat vereist is.

De orkestrale introductie die de enorme, 17 minuten durende periode van het eerste deel opent, is gezet in b mineur, een tragische toonsoort, verzwaard met een sombere gravitas, en verder benadrukt door overvloedig gebruik van de lagere strijkers, fagotten en fluiten aan de onderkant van hun bereik. De zware koperblazers worden goed in reserve gehouden voor de echt climaxmomenten. Hier is het koorgeluid warm en breed zonder enige congestieve blasting, met heldere articulatie.

Het solokwartet neemt het over voor het tweede deel, een e mineur sarabande met een beetje Bachiaanse lilt en een buitengewone passage van zachte koperblazers (bij 'Pro peccatis suae gentis') die een soortgelijke echo lijkt te zijn van Jongens mis (geschreven zo'n 70 jaar later). Het koordeel ‘Tui nati vulnerati’ (een van de weinige passages in een majeurtoonsoort) is prachtig effectief en vormt een uitstekende ‘sample track’ voor de niet-ingewijden. Het spel van de Koninklijke Vlaamse Filharmonie is onberispelijk, behalve voor een licht gretige contrabassist die vroeg in de inleiding van het duet ‘Fac, ut portem Christi mortem’ binnenkomt – een bizarre smet die er zeker uit had moeten worden geknipt.

Wat vooral prettig is, is de bijdrage van de solisten. Ze luisteren echt naar elkaar en bereiken een subtiele mix met veel niet-competitief ‘geven en nemen’. De hoofdprijs gaat naar de tenor Maximilian Schmitt, die altijd spanningsloos en even magnifiek is, of hij nu het koor leidt in het deel ‘Fac me vere tecum flere’ of deel uitmaakt van het uitgebalanceerde kwartet. Michaela Selinger geniet van haar grote altsolo ‘Inflammatus et accensus’ zonder de opzwepende hooghartigheid van Dagmar Pecková voor Järvi, en Ilse Eerens’ hoogste B’s bekronen de koortextuur met een belachtige helderheid. Deze nieuwe release moet de beste keuze zijn.

The Stabat mater – a 13th-century poem that describes in 20 verses the imagined sufferings of the Virgin Mary at the foot of the cross – has attracted a select but significant range of composers over the centuries, from Palestrina and Vivaldi, through Rossini and Howells to Karl Jenkins. Most settings hover around the 40-minute mark (for example Pergolesi’s and Poulenc’s); Jenkins’s stretches to just over an hour. But the biggest-boned of all settings is surely Dvořák’s, broken down into 10 wondrously varied – but also wholesomely coherent – movements. It was begun in 1876, with just a piano accompaniment, in memory of his daughter Josefa, who had died two days after her birth the previous year. The full score was completed in 1877 following the deaths of another daughter, R≤ena, and Dvořák’s first-born son, Otakar. With such a terrible burden of personal grief and loss hanging over the work’s genesis, coupled with what Eduard Hanslick called ‘the tear-laden monotony’ of the text, one might have expected a work full of gloom and despondency. But Dvořák rose above these personal and technical challenges to create a highly sensuous statement of personal faith and belief clothed in symphonic robes, which culminates in a dramatic ‘Amen’.

Although Dvořák’s Stabat mater is not currently a common feature on choral programmes (more’s the pity), the work is well represented in the recording catalogue, with several splendid issues available spanning more than 40 years. Back in September 2012, I considered Neeme Järvi’s live 2010 LPO disc to be ‘an interpretation to savour’. This dramatic performance was dispatched in just 67 minutes, with the comparatively dry Royal Festival Hall acoustic and close-miking of the soloists no doubt adding to the intensity of the reading, though there were times when the text became rather blurred. Now Philippe Herreweghe has released on his own PHI label a carefully considered and exquisitely refined recording, made in April 2012 in deSingel, a multi-arts venue on the outskirts of Antwerp. Possibly owing to the less pressurised atmosphere of the studio environment, his timings are generally longer, although the music doesn’t sound slower, despite being consistently under Dvořák’s metronome markings.

With such heart-tuggingly powerful music this is a small concern. What matters most is that all of Herreweghe’s performers clearly love this ravishing music, relishing every detail of this beautifully nuanced score, despite the huge dynamic range demanded.

The orchestral introduction that opens the massive, 17-minute span of the first movement is set in B minor, a tragic enough key, weighted down with a sombre gravitas, and further emphasised by plentiful use of the lower strings, bassoons and flutes at the bottom of their range. The heavy brass are kept well in reserve for the truly climactic moments. Here the choral sound is warm and wide without any congestive blasting, with crisp enunciation.

The solo quartet take over for the second movement, an E minor sarabande with a little Bachian lilt as well as an extraordinary passage of soft brass-writing (at ‘Pro peccatis suae gentis’) which seems to pre-echo a similar patch in Jongen’s Mass (written some 70 years later). The choral ‘Tui nati vulnerati’ movement (one of the few passages in a major key) is beautifully effective and makes an excellent ‘sample track’ for the unitiated. The Royal Flemish Philharmonic’s playing is beyond reproach save for a slightly eager double-bass player who comes in a bar early in the introduction to the ‘Fac, ut portem Christi mortem’ duet – a bizarre blemish that should surely have been edited out.

What is especially pleasing is the soloists’ contribution. They really listen to each other and achieve a subtle blend with plenty of non-competitive ‘give and take’. Top prize goes to the tenor Maximilian Schmitt, who is always strain-free and equally magnificent whether leading the chorus in the ‘Fac me vere tecum flere’ movement or as part of the balanced quartet. Michaela Selinger relishes her big alto solo ‘Inflammatus et accensus’ with none of the swooping haughtiness of Dagmar Pecková for Järvi, and Ilse Eerens’s top Bs crown the choral texture with a bell-like clarity. This new release must be the top choice.