maart 2013


SCHUBERT Lieder Volume 7: Erlkönig

Matthias Goerne & Andreas Haefliger

Meer dan welke andere zanger dan ook roept Matthias Goerne een Schubert op die ooit over zichzelf zou hebben gezegd: “Soms lijkt het alsof ik niet meer tot deze wereld behoor.”

Meer dan welke andere zanger dan ook, roept Matthias Goerne een Schubert op die ooit over zichzelf zou hebben gezegd: ‘Soms lijkt het alsof ik niet meer tot deze wereld behoor’: een tegenhanger van de eenzame, verzonken figuren in de landschappen van Caspar David Friedrich, wiens Monk by the Sea naar behoren is gereproduceerd in het boekje van Harmonia Mundi. Zoekers naar charme en lichtheid moeten elders zoeken. Maar voor verrukte innerlijkheid en nauwgezette zorg voor toonproductie en een naadloze legato-lijn kent Goerne vandaag de dag geen gelijke.

Zijn donkerzachte bariton, zachtkorrelig maar met reserves aan kracht, is een perfect instrument voor de pantheïstische mijmeringen en barcarolles op deze nieuwe cd. In twee sublieme zonsondergangscènes, ‘Im Abendrot’ en ‘Abendröte’, lijkt hij Schuberts bezwerende regels om zich heen te sluiten. De weelderige, Italiaanse cantilenes van ‘Der Fluss’ en ‘Widerschein’ worden zacht en sierlijk gestreeld, de lange zinnen drijven op schijnbaar onuitputtelijke reserves aan adem, en Goernes broeierige intensiteit, breedte van frasering en diepe basresonanties zorgen voor een magnifieke ‘Der Wanderer’, die typische uitdrukking van romantische vervreemding. Goernes toon lacht natuurlijk niet snel. Ondanks alle aanmoedigingen van Andreas Haefliger klinkt ‘Fischerweise’ eerder streng dan vrolijk. De betoverende barcarolle ‘Alinde’ is een en al mijmerende innerlijkheid, à la Friedrich, waar een vleugje speelsheid niet mis zou zijn. Maar na zoveel optredens van innemende sopranen, verwelkomde ik Goernes ongewoon urgente, scherpe ‘Die Forelle’, met zijn levendige flits van woede over het verraad van de visser, eerder. Zoals in alle snellere nummers, is Goerne er zorgvuldig op bedacht om de gelijkmatigheid van de lijn te behouden, zelfs in extremis. Met de superieur gearticuleerde Haefliger tovert hij een angstaanjagende nachtelijke rit tevoorschijn in ‘Erlkönig’, waarbij hij elke ‘stem’ levendig karakteriseert zonder toevlucht te nemen tot overdreven buikspreken. Het ruiterlijke equivalent is ‘Auf der Bruck’, een andere aangrijpend gezongen en gespeelde uitvoering die adembenemende onstuimigheid vermengt met steken van intens verlangen: een opwindend, nietsontziend afscheid van een recital dat zichzelf aanbeveelt voor de vele bewonderaars van de bariton. En zelfs sceptici zullen moeten toegeven dat geen enkele zanger meer geeft dan Goerne om de schoonheid en welsprekendheid van Schuberts melodieën.

More than any other singer, Matthias Goerne conjures a Schubert who once allegedly said of himself, ‘Sometimes it seems as if I no longer belong to this world’: a counterpart to the solitary, absorbed figures in the landscapes of Caspar David Friedrich, whose Monk by the Sea is duly reproduced in Harmonia Mundi’s booklet. Seekers of charm and lightness should look elsewhere. But for rapt inwardness and scrupulous care for tone production and a seamless legato line, Goerne has no equal today.

His darkly mellow baritone, soft-grained yet with reserves of power, is a perfect instrument for the pantheistic reveries and barcarolles on this new disc. In two sublime sunset scenes, ‘Im Abendrot’ and ‘Abendröte’, he seems to hug Schubert’s incantatory lines to himself. The luxuriant, Italianate cantilenas of ‘Der Fluss’ and ‘Widerschein’ are gently, gracefully caressed, the long phrases floated on seemingly inexhaustible reserves of breath, and Goerne’s brooding intensity, breadth of phrasing and deep bass resonances make for a magnificent ‘Der Wanderer’, that quintessential expression of Romantic alienation. Goerne’s tone doesn’t easily smile, of course. Despite every encouragement from Andreas Haefliger, ‘Fischerweise’ sounds more severe than blithe. The enchanting barcarolle ‘Alinde’ is all musing inwardness, à la Friedrich, where a touch of playfulness would not come amiss. But after so many performances from winsome sopranos, I rather welcomed Goerne’s unusually urgent, incisive ‘Die Forelle’, with its vivid flash of anger at the fisherman’s treachery. As in all the faster songs, Goerne is careful to preserve evenness of line even in extremis. With the superbly articulate Haefliger, he conjures a terrifying night-ride in ‘Erlkönig’, characterising each ‘voice’ vividly without recourse to exaggerated ventriloquism. Its equestrian counterpart is ‘Auf der Bruck’, another grippingly sung and played performance that mingles breathless impetuosity with stabs of intense yearning: a thrilling, no-holds-barred send-off to a recital that is self-recommending for the baritone’s many admirers. And even doubters might have to concede that no singer cares more than Goerne for the beauty and eloquence of Schubert’s melodies.