februari 2013

--- RECORD OF THE MONTH ---


Rachmaninov: All-Night Vigil

Latvian Radio Choir o.l.v. Sigvards Kļava

Het album bevat een prachtig caleidoscopisch palet aan vocale kleuren, met volop sonore bloei voor de beroemde diepe basnoten.

In een interview uit 1939 bekende Rachmaninov dat hij zich qua stijl ‘voelde als een geest die ronddwaalde in een wereld die buitenaards was geworden. Ik kan de oude manier van schrijven niet verdrijven en ik kan de nieuwe niet verwerven.’ Wie zou een gevoelige kunstenaar als Rachmaninov – verbannen uit zijn Russische thuisland en ongevoelig voor de golven van onrust die zijn ‘modernistische’ tijdgenoten als Bartók, Stravinsky en Schönberg creëerden – de schuld kunnen geven van het betreuren van componisten die ‘niet vanuit het hart maar vanuit het hoofd’ creëerden? Gelukkig is de postume kritische verwaarlozing de afgelopen 40 jaar of zo teruggedraaid, dankzij de slinger van de goede smaak, die ervoor zorgt dat goede dingen nooit helemaal verdwijnen.

Hoewel de symfonieën, concerten en pianowerken hun rechtmatige plaats in het repertoire hebben herwonnen, mag men het belang van Rachmaninovs meesterschap in het schrijven van koorwerken niet over het hoofd zien. Beschouwd als een van de meest uitdagende stukken om uit te voeren in het a cappella repertoire, is zijn monumentale All-Night Vigil echt de laatste grote bekroning van Russisch-orthodoxe koormuziek, een meesterwerk van een componist op het hoogtepunt van zijn creatieve vermogens.

Gecomponeerd in minder dan twee weken, begin 1915, droeg Rachmaninov de Vigil op aan de nagedachtenis van Stepan Smolensky, die hem had geïntroduceerd in de glorieuze erfenis van de vigil door zijn werk als directeur van het Moskou Synodaal Koor van 1886 tot 1901. De eerste uitvoering van het werk door dit volledig mannelijke koor, in maart 1915 onder Nikolaj Danilin, werd enthousiast ontvangen door zowel het publiek als de critici. Alexander Kastalsky vond de Vigil ‘een bijdrage van groot belang aan de muzikale literatuur van onze kerk… Van ongewone waarde is de liefdevolle en gewetensvolle houding van deze artiest ten opzichte van onze kerkgezangen, want hierin ligt de belofte van een schitterende toekomst voor onze liturgische muziek.’ Helaas zou dit niet het geval zijn. De postrevolutionaire bolsjewistische autoriteiten dreven religieuze expressie ondergronds en de Moskouse Synodale School en haar koor werden ontbonden. De Vigil bleef een halve eeuw lang onopgenomen tot 1965, hoewel er sindsdien ongeveer 30 commerciële opnamen zijn gemaakt, waaronder de hier besproken schijf, die in mei 2011 in de Sint-Janskerk in Riga is gemaakt.

Rachmaninov zette 15 teksten op, die de Vespers, de Metten en de Priem bestrijken. Negen van de bewegingen waren gebaseerd op traditionele orthodoxe gezangen, waaronder niet alleen enkele van de oude Znamenny-gezangen, maar ook recentere Griekse en Kievse gezangen. Elke menselijke emotie is opgenomen in de pagina's van de Vigil: lofprijzing, meditatie, boetedoening en, ten slotte, verkondiging. Het stelt hoge eisen aan de intonatie en ademhalingscontrole van zangers en vereist een oprechte betrokkenheid bij de teksten. Onnodig te zeggen dat het Letse Radiokoor een opwindende uitvoering produceert, een waardige opvolger van hun eerdere opname (ook voor Ondine) van Rachmaninovs andere grote onbegeleide koormeesterwerk, de Liturgie van Johannes Chrysostomus uit 1910.

Aangezien de tempo-aanwijzingen van de partituur geen metronomische indicaties bevatten, moeten dirigenten zorgvuldig beoordelen hoe ze de vele versnellingswisselingen en dynamische topografie van het werk moeten hanteren. Sigvards Kl‚ava's ruime aanpak levert grote dividenden op. Hoewel zijn tempi aanzienlijk langzamer zijn dan die van die andere eersteklas uitvoering, door het Estonian Philharmonic Chamber Choir onder Paul Hillier voor Harmonia Mundi, geeft Kl‚ava's interpretatie niet het gevoel dat het te lang duurt. Dit komt omdat Kl‚ava de verleiding weerstaat om te blijven hangen bij de vele pauzes. Hij haalt zorgvuldig elke dramatische nuance uit dit koorfeest. Zijn twee dozijn zangers produceren een goed gevoed tutti en klinken als een veel grotere groep. Ondanks een breed dynamisch bereik (dat nooit verstopt of hard klinkt), blijft de balans transparant. Er is een prachtig caleidoscopisch (hoewel zorgvuldig gegradeerd) palet van vocale kleuren overal, met veel sonore bloei voor die gevierde diepe basnoten. Lof gaat ook naar de tenoren, wiens hoogste noten zo moeiteloos zoet en vloeiend klinken, en naar de bovenstemmen, die de luidende klokken in de Nunc dimittis het mooist naar voren brengen.

De eensgezindheid van de Letten in hun aanval is nagenoeg perfect, met slechts één klein minpuntje op 4'20" in tr 9 (‘Blessed art thou, O Lord’ – het middelpunt van het werk). Ze verlossen zichzelf echter in het jubelende ‘Alleluias’ dat later (in een theatraal gesyncopeerde vorm) zo ontroerend werd opgenomen in Rachmaninovs compositorische zwanenzang, de derde orkestrale Symfonische Dans.

Dit is een subliem mooie maar verrukkelijke opname.

In a 1939 interview, Rachmaninov confessed that stylistically he ‘felt like a ghost wandering in a world grown alien. I cannot cast out the old way of writing and I cannot acquire the new.’ Who could blame a sensitive artist such as Rachmaninov – exiled from his Russian homeland and unsympathetic to the waves of turmoil created by his ‘modernist’ contemporaries such as Bartók, Stravinsky and Schoenberg – for deploring composers who created ‘not from the heart but from the head’? Further posthumous critical neglect has thankfully been reversed these past 40 or so years, thanks to the pendulum of good taste, which ensures that good things never ultimately disappear.

Although the symphonies, concertos and piano works have re-attained their rightful places in the repertory, one must not overlook the importance of Rachmaninov’s mastery of choral writing. Regarded as one of the most challenging pieces to perform in the a cappella repertory, his monumental All-Night Vigil is really the last great crowning achievement of Russian Orthodox choral music, a masterpiece from a composer at the peak of his creative powers.

Composed in less than two weeks, early in 1915, Rachmaninov dedicated the Vigil to the memory of Stepan Smolensky, who had introduced him to the glorious legacy of the vigil through his work as director of the Moscow Synodal Choir from 1886 to 1901. This all-male choir’s first performance of the work, in March 1915 under Nikolay Danilin, was enthusiastically received by the audience and critics alike. Alexander Kastalsky thought the Vigil was ‘a contribution of great importance to our church’s musical literature…Of unusual value is this artist’s loving and conscientious attitude towards our church chants, for in this lies the promise of a splendid future for our liturgical music.’ Alas, this would not be the case. The post-revolutionary Bolshevik authorities drove religious expression underground and the Moscow Synodal School and its Choir were disbanded. The Vigil remained unrecorded for half a century until 1965, though some 30 commercial recordings have been made since, including the disc under review here, which was made in St John’s Church, Riga, in May 2011.

Rachmaninov set 15 texts, which span Vespers through Matins to Prime. Nine of the movements were based on traditional Orthodox chants, including not only some of the ancient Znamenny chants but also more recent Greek and Kievian chants. Every human emotion is encompassed within the Vigil’s pages: praise, meditation, penitence and, finally, proclamation. It makes huge demands on singers’ intonation and breath control, and requires a wholehearted engagement with the texts. Needless to say, the Latvian Radio Choir produce an exhilarating performance, a worthy successor to their earlier recording (also for Ondine) of Rachmaninov’s other great unaccompanied choral masterpiece, the Liturgy of St John Chrysostom of 1910.

Since the score’s tempo directions lack any metronomic indications, conductors have to judge carefully how to negotiate the work’s many gear changes and dynamic topography. Sigvards Kl‚ava’s spacious approach pays great dividends. Although his tempi are appreciably slower than those of that other first-rate performance, by the Estonian Philharmonic Chamber Choir under Paul Hillier for Harmonia Mundi, Kl‚ava’s interpretation doesn’t give the sensation of dragging. This is because Kl‚ava resists the temptation to linger at the many pauses. He carefully draws out every dramatic nuance from this choral feast. His two dozen singers produce a well-nourished tutti and sound like a much larger group. Despite a wide dynamic range (which never sounds congested or harsh), the balance remains transparent. There is a wonderfully kaleidoscopic (though carefully graded) palette of vocal colours throughout, with plenty of sonorous bloom for those celebrated deep bass notes. Praise also goes to the tenors, whose highest notes sound so effortlessly sweet and fluid, and to the upper voices, who bring out the tolling bells in the Nunc dimittis most beautifully.

The Latvians’ unanimity of attack is well-nigh perfect, with just one slight blemish at 4'20" in tr 9 (‘Blessed art thou, O Lord’ – the work’s centrepiece). However, they redeem themselves in the exultant ‘Alleluias’ which were later incorporated (in a histrionically syncopated form) so movingly into Rachmaninov’s compositional swansong, the third orchestral Symphonic Dance.

This is a sublimely beautiful yet rapturous recording.