januari 2013
Plorer, gemir, crier... Hommage à la
Diabolus in Musica o.l.v. Antoine Guerber
Deze uitvoering is zo goed beoordeeld dat het zeker uitnodigt tot herhaaldelijk luisteren. De Credo is bijzonder indrukwekkend.

In een recent online overzicht merkte ik op dat Obrechts discografie meer opvalt door kwantiteit dan door consistentie, vooral op het gebied van de mis. Des te meer reden om dit nieuwe nummer van het Franse ensemble Diabolus in Musica te verwelkomen. Dit is een denkbeeldig gedenkteken voor Johannes Ockeghem, met Obrechts Missa Sicut spina rosam (om het de juiste naam te geven) als middelpunt – passend, want het leent rijkelijk van de beroemde Missa My-my van de oudere componist. Deze uitvoering is zo goed beoordeeld dat het zeker uitnodigt tot herhaaldelijk luisteren. Het Credo, dat twee stemmen in het hoge bereik heeft in plaats van één, is bijzonder indrukwekkend. Obrechts oor voor betoverend volle sonoriteit wordt ondersteund door een meesterlijke beheersing van muzikale architectuur, die voor zijn volledige effect afhankelijk is van een goed oordeel over tempo. Gelukkig houdt het ensemble van Antoine Guerber overtuigend rekening met beide. Bovendien is het geluid ervan behoorlijk onderscheidend; korrelig, maar niet opdringerig.
De mis wordt omlijst door twee chansons, Josquins beroemde Nymphes des bois en La Rue’s Plorer, gemir, die beide het gregoriaanse Requiem gebruiken. Toegegeven, het idee dat het laatste werd opgevat als een Ockeghem-herdenking is speculatief en Guerbers voltooiing van de tekst wordt in dezelfde geest aangeboden. Minder succesvol zijn de twee motetten die het programma afsluiten: Busnois’ gevierde, extraverte In hydraulis vraagt om een intensiteit die de vier solisten niet helemaal kunnen opbrengen, en Lupi’s Ergone conticuit is een volkomen respectabel stuk, maar stilistisch ver verwijderd van de rest. Maakt niet uit, want het Obrecht is superieur.

In a recent online round-up, I remarked that Obrecht’s discography is more remarkable for quantity than consistency, especially in the domain of the Mass. All the more reason to welcome this new issue from the French ensemble Diabolus in Musica. This is an imagined memorial for Johannes Ockeghem, with Obrecht’s Missa Sicut spina rosam (to give it its correct name) as its centrepiece – fittingly, for it borrows liberally from the elder composer’s famous Missa My-my. This performance is so well judged that it positively invites repeated listening. The Credo, which has two voices in the top range rather than one, is particularly impressive. Obrecht’s ear for beguilingly full sonority is underpinned by a masterly command of musical architecture, which depends for its full effect on a fine judgement of tempo. Happily, Antoine Guerber’s ensemble convincingly accounts for both. Moreover, its sound is quite distinctive; grainy, but not obtrusively so.
The Mass is framed by two chansons, Josquin’s famous Nymphes des bois and La Rue’s Plorer, gemir, both of which employ the Requiem plainchant. Admittedly, the notion that the latter was conceived as an Ockeghem memorial is speculative and Guerber’s completion of its text is offered in the same spirit. Less successful are the two motets that conclude the programme: Busnois’s celebrated, extrovert In hydraulis calls for an intensity that the four soloists can’t quite summon, and Lupi’s Ergone conticuit is a perfectly respectable piece but stylistically far removed from the rest. Never mind, for the Obrecht is superb.