Awards Issue 2014
Nachtviolen - Schubert: Lieder
Christian Gerhaher & Gerold Huber
Ontroering, pathos, menselijkheid – Gerhaher, een van de meest indrukwekkende liedzangers van vandaag, verleent deze minder bekende Schubertliederen een ontroerende poëtische schoonheid.

Op een paar uitzonderingen na waagt Christian Gerhaher zich in dit superlatieve recital, dat zich concentreert op de echte Schubertiaanse thema's van dwalen, vergankelijkheid, nacht en verloren of onbereikbare liefde, ver van de gebaande paden. In zijn klassieke studie van Schuberts liederen (Duckworth: 1928) schreef Richard Capell over het zeldzame 'An den Mond in einer Herbstnacht', ergens tussen een lied en een operascène, dat het 'een ongewone zanger zou belonen die genoeg kunst bezit om de interesse gedurende de hele lengte vast te houden'. Ik vermoed dat Capell de voorkeur zou hebben gegeven aan Gerhaher, in nauwe samenwerking met de voelende Gerold Huber. Met zijn lyrische hoge bariton op zijn meest vrije, heeft Gerhaher het ongewone talent om alles levend en specifiek te maken, terwijl het altijd natuurlijk klinkt. Elke perspectiefverschuiving in ‘An den Mond in einer Herbstnacht’ – zeg maar de plotselinge steek van angst bij de gier die aan de ziel knaagt, of het lichter worden van de gang en geest bij de herinnering aan de kindertijd – wordt levendig vastgelegd. Toch is de blijvende indruk, hier en gedurende dit hele recital, die van spontane directheid, getemperd door een zekere terughoudendheid.
In de gotische ballade ‘Der Zwerg’ mijdt Gerhaher het groteske, en bereikt hij zijn effecten door understatement en de weemoedigheid van zijn perfect gecontroleerde pianissimo-zang. Het lied komt minder naar voren als melodrama dan als een mysterieuze menselijke tragedie. ‘Herbst’, dat sombere late meesterwerk, is eveneens eerder elegisch dan gekweld, waarbij Gerhaher de gebeeldhouwde schoonheid van Schuberts melodielijn koestert. Hij kan ook charmant zijn, zoals in de luie barcarolle ‘Der Schiffer’ en de pastorale wending van ‘Abendlied an die Entfernte’, waar Huber de 6/8-ritmes een verrukkelijke lift geeft.
Verschillende van de weinig bekende vroege liederen hier zien er slank uit op de pagina. Maar met zijn Schubertiaanse gave van gemengde eenvoud en vitaliteit, maakt Gerhaher iets koesterbaars van het heldere, Mozartiaanse ‘Nach einem Gewitter’ en de door de barok geïnspireerde ‘Hoffnung’. In twee versies van de getroebleerde Saksische dichter Ernst Schulze, ‘Im Walde’ en ‘Über Wildemann’, vangt Gerhaher de angst en de verlatenheid zonder ooit afbreuk te doen aan de schoonheid van de toon en de breedte van de lijn. Gerhaher en Huber sluiten hun programma af met een echte zeldzaamheid, ‘Der Sänger am Felsen’, een strofisch lied met een vrij formele, klassieke snit. Maar ze rechtvaardigen hun keuze met een uitvoering van zachte welsprekendheid en gratie. Elk opeenvolgend couplet is fris, natuurlijk, verlicht, zonder bewuste point-making. Het bekroont een superlatief recital door een zanger die qua vocale schoonheid, poëtisch inzicht en expressieve directheid zeker ongeëvenaard is in de liederen van vandaag.

With few exceptions, Christian Gerhaher ventures well off the beaten track in this superlative recital centring on the echt Schubertian themes of wandering, evanescence, night and lost or unattainable love. In his classic study of Schubert’s songs (Duckworth: 1928), Richard Capell wrote of the rare ‘An den Mond in einer Herbstnacht’, somewhere between a Lied and an operatic scena, that it ‘would reward an uncommon singer possessing art enough to maintain the interest for all of its length’. I suspect Capell would have given the nod to Gerhaher, in close partnership with the sentient Gerold Huber. With his lyric high baritone at its freest, Gerhaher has the uncommon gift of making everything alive, specific, while always sounding natural. Each shift of perspective in ‘An den Mond in einer Herbstnacht’ – say, the sudden stab of fear at the vulture gnawing the soul, or the lightening of gait and spirit at the memory of boyhood – is vividly caught. Yet the abiding impression, here and throughout this recital, is of spontaneous directness, tempered by a certain restraint.
In the Gothic ballad ‘Der Zwerg’ Gerhaher eschews grotesquerie, making his effects by understatement and the plangency of his perfectly controlled pianissimo singing. The song emerges less as melodrama than as a mysterious human tragedy. ‘Herbst’, that bleak late masterpiece, is likewise elegiac rather than anguished, with Gerhaher cherishing the sculpted beauty of Schubert’s melodic line. He can be charming, too, as in the lazy barcarolle ‘Der Schiffer’ and the pastoral sway of ‘Abendlied an die Entfernte’, where Huber gives a delightful lift to the 6/8 rhythms.
Several of the little-known early songs here look slender on the page. But with his Schubertian gift of mingled simplicity and vitality, Gerhaher makes something cherishable of the limpid, Mozartian ‘Nach einem Gewitter’ and the Baroque-inspired ‘Hoffnung’. In two settings of the troubled Saxon poet Ernst Schulze, ‘Im Walde’ and ‘Über Wildemann’, Gerhaher catches the anguish and desolation without ever compromising beauty of tone and breadth of line. Gerhaher and Huber end their programme with a real rarity, ‘Der Sänger am Felsen’, a strophic song of rather formal, classical cut. But they vindicate their choice with a performance of gentle eloquence and grace. Each successive verse is freshly, naturally, illuminated, with no conscious point-making. It crowns a superlative recital by a singer who for vocal beauty, poetic insight and expressive immediacy is surely unsurpassed in Lieder today.