oktober 2014


Beethoven: Piano Concertos Nos. 3 & 4

Maria João Pires & Swedish RSO o.l.v. Daniel Harding

Maria João Pires, een van de beste pianisten van vandaag de dag, brengt opwindende gratie en poëzie in deze concerten, kwaliteiten die duidelijk ook door haar uitvoeringspartners worden gewaardeerd.

Zelfs met een nooit eindigende stroom van Beethoven-pianoconcertopnames, of het nu van gevestigde meesters is (Kempff, Arrau, Gilels, etc.) of werk in uitvoering (Andsnes en Sudbin), komen er maar weinig uitvoeringen in de buurt van Pires' klassieke/romantische perspectief. In haar eigen gedenkwaardige 'artist's note' spreekt ze over die messcherpe balans tussen schepper en herschepper, van wat uiteindelijk moet worden opgelost in een 'oer-eenvoud'. En hier voel je dat ze tot die echt geweldige artiesten behoort die, in de woorden van Charles Rosen, zo weinig lijken te doen en uiteindelijk alles doen (zijn focus op Lipatti, Clara Haskil en Solomon).

Sinds Myra Hess heb ik niet meer zo'n verrukte indruk gehoord van de onuitsprekelijke poëzie van het Vierde Concerto, of het nu gaat om de onwankelbare kalmte van haar opening, haar stralende, dansende Vivace-finale of, misschien wel het meest van alles, in het nodale en expressieve centrum van het Andante, waar ze wonderen van welsprekendheid en transparantie bereikt. Geen moment overschrijdt ze haar grenzen of forceert ze haar tempo en sonoriteit. Anderen, zoals Arrau, spreken misschien met een zwaardere stem, maar zelfs die geweldige pianiste zou zich zeker hebben verbaasd over de zuiverheid en glans van Pires' spel. Weinig pianisten zijn ooit trouwer geweest aan hun eigen licht en het is nauwelijks verrassend dat haar vele uitvoeringen van dit concerto in Londen en elders legendarisch zijn geworden.

Vrijwel hetzelfde kan worden gezegd van haar manier van spelen met het Derde Concerto, waar ze evenzeer is afgestemd op Beethovens 'C mineur van dat leven' (EM Forster). Weinigen hebben een grotere doorschijnendheid in de centrale Largo bereikt of meer subtiele poëtische deugden elders. Dit alles maakt het moeilijk om de ‘interpretaties’ van pianisten zoals de niet altijd innemende Glenn Gould, Pletnev of Mustonen te vieren. De uitvoeringen van Pires zijn gewoonweg van een andere orde. Ze is goed uitgebalanceerd en opgenomen, en Daniel Harding en het Swedish Radio Symphony Orchestra zijn meer dan warme en sympathieke partners. Het is mijn vurigste wens dat dit een complete cyclus wordt.

Even with a never-ending stream of Beethoven piano concerto recordings, whether from established masters (Kempff, Arrau, Gilels, etc) or work in progress (Andsnes and Sudbin), few performances come within distance of Pires’s Classical/Romantic perspective. In her own memorable ‘artist’s note’ she speaks of that knife-edge poise between creator and recreator, of what must finally be resolved into a ‘primal simplicity’. And here you sense that she is among those truly great artists who, in Charles Rosen’s words, appear to do so little and end by doing everything (his focus on Lipatti, Clara Haskil and Solomon).

Not since Myra Hess have I heard a more rapt sense of the Fourth Concerto’s ineffable poetry, whether in the unfaltering poise of her opening, her radiant, dancing Vivace finale or, perhaps most of all, in the Andante’s nodal and expressive centre, where she achieves wonders of eloquence and transparency. Never for a moment does she over-reach herself or force her pace and sonority. Others such as Arrau may speak with a weightier voice but even that great pianist would surely have marvelled at the purity and sheen of Pires’s playing. Few pianists have ever been more true to their own lights and it is hardly surprising that her many performances of this concerto in London and elsewhere have become the stuff of legends.

Much the same could be said of her way with the Third Concerto, where she is equally attuned to Beethoven’s ‘C minor of that life’ (EM Forster). Few have achieved a greater translucency in the central Largo or more subtly poetic virtues elsewhere. All this makes it difficult to celebrate the ‘interpretations’ of pianists such as the not always endearing Glenn Gould, Pletnev or Mustonen. Pires’s performances are quite simply of another order. She is well balanced and recorded, and Daniel Harding and Swedish Radio Symphony Orchestra are more than warm and sympathetic partners. It is my dearest wish that this will become a complete cycle.