juli 2014


Brahms: Clarinet Quintet, Trio in A Minor & 6 Songs

Martin Fröst

Uitstekende solisten die samenwerken als een enorm indrukwekkend ensemble maken dit tot een werkelijk prachtig Brahms Kwintet (de cd bevat ook een heruitgave van Frösts opname van het Klarinet Trio).

Tegenstellingen heersen. Brahms’ biograaf Florence May (1905) zegt over het Klarinetkwintet: ‘De toon van zachtaardige, liefdevolle spijt die overheerst, suggereert het gevoel van de componist dat de avond niet ver van hem verwijderd is.’ William Murdoch (1933) is het daar niet mee eens: ‘Verrukt, je kunt nauwelijks geloven dat de componist geen jongeman is vol levensvreugde.’ Vroege opnamen zijn ook verdeeld, Charles Draper (1928) ligt grofweg dichter bij May, terwijl Reginald Kell (1937), Frederick Thurston (1941), Leopold Wlach en Alfred Boskovsky (jaren 1950) over het algemeen bij Murdoch horen. Martin Fröst vindt de toon van zachtaardige liefde maar geen spijt, herfstig maar niet weemoedig, met het lentevuur van een jongeman dat door het scherzo stroomt. Zinnelijke schoonheid en strakke pezen vermengen zich voor een interpretatie van vijf solisten wiens nauwgezette aandacht voor interne balans en elk muzikaal detail resulteert in soevereine uitmuntendheid, in een soevereine opname.

Frösts beheersing van instrumentale kleur is superfijn, intensiteit van zinnen gevormd door aanzwellen en afnemen van geluid, klankkleuren die zijn gestemd om het karakter van woorden in de getranscribeerde nummers uit te drukken. Maar ademhalingsgeluiden dringen zich op en Pöntinen wordt achterstevoren geplaatst, zoals in het Trio, een heruitgave uit 2004 die nu op sommige plaatsen gedateerd klinkt. Toch is er geen ontkenning van zijn bijdrage, hetzij als duopartner of als lid van een ensemble; en hij versterkt een uitvoering van het Trio die gepassioneerde ijver in de buitenste delen combineert, verlangen in het Adagio, een vleugje nostalgie in het Andante grazioso. De scène-stealer is echter het Kwintet.

Contradictions rule. Brahms’s biographer Florence May (1905) says of the Clarinet Quintet: ‘The tone of gentle loving regret that prevails suggests the composer’s feeling that the evening is not far away from him.’ William Murdoch (1933) disagrees: ‘Rapturous, one can hardly believe that the composer is not a young man full of the joy of life.’ Early recordings are divided too, Charles Draper (1928) broadly closer to May whereas Reginald Kell (1937), Frederick Thurston (1941), Leopold Wlach and Alfred Boskovsky (1950s) are generally with Murdoch. Martin Fröst finds the tone of gentle love but no regret, autumnal but not wistful, with a young man’s spring fire coursing through the scherzo. Sensuous beauty and taut sinew mingle for an interpretation from five soloists whose fastidious attention to internal balance and every musical detail result in sovereign excellence, in a sovereign recording.

Fröst’s control of instrumental colour is superfine, intensity of phrases shaped through swell and diminution of sound, timbres voiced to express the character of words in the transcribed songs. But breathing noises intrude and Pöntinen is backwardly placed, as he is in the Trio, a reissue from 2004 now sounding dated in places. Still, there is no gainsaying his contribution either as a duo partner or as a member of an ensemble; and he enhances a performance of the Trio that combines impassioned zeal in the outer movements, longing in the Adagio, a touch of nostalgia in the Andante grazioso. The scene-stealer, though, is the Quintet.