mei 2014


Schubert: Winterreise, D. 911

Jonas Kaufmann & Helmut Deutsch

Nog een geweldige traversatie van Schuberts liederencyclus – maar een die laat zien hoe gevarieerde benaderingen rijkdommen kunnen opleveren. Het zit vol met alle gevoel voor drama die je zou verwachten.

Wat betreft pure vocale pracht is Jonas Kaufmann ongeëvenaard in Winterreise sinds Jon Vickers, wiens controversiële opname uit 1983 onthullend of grotesk is, afhankelijk van de smaak. Op momenten – bijvoorbeeld de beslissende laatste zin van elk couplet van ‘Wasserflut’ – ontketent Kaufmann een formidabele operaklank. Toch is de dominante indruk van deze diep overwogen Winterreise die van zachte, treurige introspectie, die even oplaait in verbitterd protest (forte hoge noten brengen steevast een viscerale sensatie teweeg), om vervolgens af te glijden in een trance-achtige berusting.

In de boekje-noot – gevormd als een gesprek tussen Kaufmann en pianist Helmut Deutsch – citeert de tenor de blijvende doodswens van de zwerver en zijn beginnende waanzin. In het afsluitende ‘Der Leiermann’ (dat eindigt met een plotselinge huilbui van angst) is hij ‘als een gek die praat met de geest van een dode man.’ (Deutsch waagt het om het hierover oneens te zijn.) Alleen al op basis van vocaal bewijs benadrukt hij de verontrustende psychopathologie van Winterreise niet, zoals zijn mede-tenoren Peter Schreier en Ian Bostridge. Kaufmann begint ‘Gute Nacht’ met een beschaafde delicatesse en vindt een smeltende pianissimo, zonder ironie, voor het bitterzoete laatste couplet. ‘Erstarrung’, vrij breed opgevat, als reactie op Schuberts handtekening ‘Niet te snel’, is eerder nostalgisch reflectief dan dringend gepassioneerd, en stijgt pas tot wanhoop bij het laatste hoogtepunt. Hier en elders leveren Deutschs heldere, precieze texturen, plus het gebruik van Schuberts originele hoge toonsoort, dividenden op in de dialogen tussen stem en pianobas.

Van het hallucinerende, half gefluisterde ‘Irrlicht’ wordt Kaufmanns zwerver steeds vatbaarder voor verdoofde mijmeringen. De spookachtige ppp-kleur die hij vindt voor het einde van ‘Frühlingstraum’ is hartverscheurend. In ‘Im Dorfe’ beschouwt hij de slapende dorpelingen met tederheid in plaats van spot, en in ‘Im Wirtshaus’ suggereert hij een diepere levensmoeheid, zonder enige hint van verzet in de laatste regel. Het uiteindelijke resultaat is een diep ontroerende winterreis, een die al het pathos, de kwetsbaarheid en de isolatie van de zwerver overbrengt. Schreiers reis door het besneeuwde landschap is meeslepender, een genadeloze weergave van emotionele en spirituele desintegratie die (in deze cyclus) alleen maar wordt versterkt door de scherpe rand in zijn toon. Maar Kaufmanns combinatie van vocale schoonheid en verbale gevoeligheid (zijn dictie was altijd een voorbeeld), en het nauwkeurig gestructureerde en kleurrijke spel van Helmut Deutsch, maken deze nieuwe opname een belangrijke aanvulling op de uitgebreide Winterreise-discografie.

For sheer vocal splendour, Jonas Kaufmann is unrivalled in Winterreise since Jon Vickers, whose controversial 1983 recording is revelatory or grotesque, according to taste. At moments – say, the clinching final phrase of each verse of ‘Wasserflut’ – Kaufmann unleashes a formidable operatic blade of tone. Yet the dominant impression of this deeply considered Winterreise is of gentle, rueful introspection, momentarily flaring up in embittered protest (forte high notes invariably bring a visceral thrill), then drifting into trance-like resignation.

In the booklet-note – fashioned as a conversation between Kaufmann and pianist Helmut Deutsch – the tenor cites the wanderer’s abiding death wish and his incipient insanity. In the closing ‘Der Leiermann’ (which ends with a sudden wail of anguish), he is ‘like a madman talking to the ghost of a dead man.’ (Deutsch ventures to differ on this.) On vocal evidence alone, though, he does not stress the disturbing psychopathology of Winterreise as do fellow tenors Peter Schreier and Ian Bostridge. Kaufmann begins ‘Gute Nacht’ with a chastened delicacy and finds a melting pianissimo, devoid of irony, for the bittersweet final verse. ‘Erstarrung’, taken quite broadly, in response to Schubert’s autograph marking ‘Not too quickly’, is nostalgically reflective rather than urgently impassioned, rising to despair only at the final climax. Here and elsewhere Deutsch’s clear, precise textures, plus the use of Schubert’s original high key, brings dividends in the dialogues between voice and piano bass.

From the hallucinatory, half-whispered ‘Irrlicht’, Kaufmann’s wanderer becomes ever more prone to numb reverie. The haunted ppp colour he finds for the close of ‘Frühlingstraum’ is heart-rending. In ‘Im Dorfe’ he contemplates the sleeping villagers with tenderness rather than derision, and in ‘Im Wirtshaus’ suggests a deepening life-weariness, with no hint of defiance in the last line. The final upshot is a profoundly touching winter journey, one that conveys all of the wanderer’s pathos, vulnerability and isolation. Schreier’s journey across the snowbound landscape is more engulfing, a merciless portrayal of emotional and spiritual disintegration that is only enhanced (in this cycle) by the astringent edge on his tone. But Kaufmann’s combination of vocal beauty and verbal sensitivity (his diction always a model), and the fastidiously textured and coloured playing of Helmut Deutsch, make this new recording an important addition to the vast Winterreise discography.