maart 2014


R. Strauss: Don Juan, Op. 20, Death and Transfiguration, Op. 24 & Till Eulenspiegel's Merry Pranks, Op. 28

Pittsburgh Symphony Orchestra o.l.v. Manfred Honeck

Wat deze uitvoeringen zo bijzonder maakt, zijn de interpretaties van Manfred Honeck, die de emotionele en picturale details van de muziek levendig naar voren brengen.

Het is geen verrassing dat het Pittsburgh Symphony Orchestra deze drie meesterlijke symfonische gedichten met virtuositeit, veel gevoel en een glorieuze patina van strijkersklank speelt, en de rijke zaalresonantie wordt goed vastgelegd door de SACD-opname. Maar wat deze uitvoeringen zo uitzonderlijk maakt, zijn de interpretaties van Manfred Honeck, die de emotionele en picturale details van de muziek levendig naar voren brengen. Eerst komt dit in de reactie van de heldin op Don Juans verleidingen. Na de weemoedige vioolsolo is het hoofdthema zacht verlangen - een bijna aarzelende reactie, waaraan ze met tegenzin toegeeft. Dan vertrekt de Don met grote viriliteit; maar nu is de vrouwelijke hobo-solo, hier ontroerend gespeeld, nog tederder en delicater, en heel triest in de coitus triste-sequentie. In de grote hoornmelodie pronkt de Don met zijn succes en vertrekt dan weer vol zelfvertrouwen (het orkestspel heeft een opwindend, onder druk gezet momentum). Zijn latere momenten van twijfel worden opzij geschoven door de terugkeer van de hoornmelodie, nu nog stoutmoediger, standvastiger en triomfantelijker, en hier bevestigen de strijkers de overweldigende passie van de geliefden voordat de coda desillusie brengt terwijl hun sensuele gevoel wegvloeit.

De verandering van stemming voor de opening van Death and Transfiguration wordt vervolgens gecreëerd door spookachtige pianissimo strijkers, samen met zachte drumbeats, harp en strijkers die hinten op de afglijding van de stervende man naar het halfbewustzijn. Dan (in de woorden van de dirigent) ‘reflecteert hij op zijn leven’, duidelijk krachtig en met menselijke tegenstrijdigheden. Ten slotte horen we ‘een geluid van getransfigureerde schoonheid dat eeuwige vrede en rust voorspelt’; en, na een reeks resonerende pianissimo slagen op de tam-tam, sluit het werk af met het hoofdthema dat is opgebouwd tot een groot hoogtepunt. Het is een plechtige afsluiting die hier niet in het minst overdreven klinkt, maar de luisteraar rijk en bijna volledig overweldigt met zijn diepte van gevoel.

Till Eulenspiegel begint door onmiddellijk de capriolen van zijn held vast te leggen, maar de pittige Pittsburgh-hoornsolist zet onmiddellijk een niet-kwaadaardige stemming neer, wat duidelijk is wanneer hij de geleerde geleerden belachelijk maakt en dan vertrekt, 'zijn tong uitstekend'. Uiteindelijk vertrekt Till opnieuw, dit keer op weg naar de hemel, nog steeds zijn snook spannend, en in de handen van Manfred Honeck suggereert Strauss' coda dat hij toch niet zo'n slechte kerel was.

Dit is een van de uitstekende Strauss-cd's van het jaar; de kwaliteit van het spelen en opnemen maakt het inderdaad zeer aanbevelenswaardig.

Not surprisingly, the Pittsburgh Symphony Orchestra play these three masterly symphonic poems with virtuosity, great feeling and a glorious patina of string tone, and the rich hall resonance is well caught by the SACD recording. But what make these performances so outstanding are Manfred Honeck’s interpretations, which vividly bring out the music’s emotional and pictorial detail. First this comes in the heroine’s reaction to Don Juan’s seductions. After the wistful violin solo, the main theme is gently yearning – an almost hesitant response, one to which she succumbs reluctantly. Then the Don is off with great virility; but now the feminine oboe solo, movingly played here, is even more tender and delicate, and very sad in the coitus triste sequence. In the great horn tune the Don flaunts his success and then departs again full of confidence (the orchestral playing has a thrilling, pressurised momentum). His later moments of doubt are thrown aside by the return of the horn tune, now bolder still, steady and triumphant, and here the strings assert the overwhelming passion of the lovers before the coda brings disillusionment as their sensual feeling drains away.

The change of mood for the opening of Death and Transfiguration is then created by haunting pianissimo strings, together with gentle drum beats, harp and strings hinting at the dying man’s drift into semi-consciousness. Then (in the conductor’s words) he ‘reflects on his life’, obviously vigorous and with human contradictions. Finally we hear ‘a sound of transfigured beauty that anticipates eternal peace and rest’; and, after a series of resonant pianissimo strokes on the tam-tam, the work closes with the main theme built to a great climax. It is a solemn culmination that does not sound in the least overplayed here but richly and almost totally overwhelms the listener with its depth of feeling.

Till Eulenspiegel opens by immediately capturing the antics of its hero but the piquant Pittsburgh horn soloist immediately sets a non-malicious mood, which is obvious when he makes fun of the learned scholars and then leaves, ‘sticking out his tongue’. Eventually Till departs again, this time on the way to heaven, still cocking his snook, and in Manfred Honeck’s hands Strauss’s coda suggests that he was not such a bad fellow after all.

This is one of the outstanding Strauss CDs of the year; the quality of playing and recording makes it very recommendable indeed.