januari 2025


A Monk's Life

The Brabant Ensemble o.l.v. Stephen Rice

Het Brabant Ensemble van Stephen Rice presenteert een boeiend programma met muziek die het kloosterleven onderzoekt, met onder meer minder bekende componisten uit de Duitstalige wereld na de Reformatie.

Dit is een fantastisch programma dat een rijke bron van post-Reformatiemuziek uit Duitstalige landen uitdiept, allemaal gezongen met de karakteristieke zilveren toon van The Brabant Ensemble. Gecentreerd rond de kloosteruren, biedt het ook een bredere kijk op het kloosterleven in de late 16e eeuw, inclusief 'Eten en drinken in het klooster', en het doet dit alles terwijl het minder bekende componisten verkent, die allemaal boeiend zijn. Lassus is ook aanwezig, en gecombineerd met de volgende generatie componisten Hassler en Erbach doet het me denken aan een andere geweldige Hyperion-cd, 'Festal Sacred Music of Bavaria, c1600' van Westminster Cathedral Choir onder James O'Donnell (12/94), die hun grootsere ceremoniële werken met koper- en koorkrachten verkende. Het is een vruchtbare vergelijking, aangezien Stephen Rice vergelijkbaar repertoire laat horen in intieme, heldere en algeheel lichtere uitvoeringen.

Het album opent met Lassus’ Sponsa Dei, een motet ter ere van de Maagd Maria, waarin de stemmen zich zachtjes ontvouwen en die enorm verschillen van het harmonisch avontuurlijke motet Quis rutilat Triadis? aan het andere eind van het programma. Het genereuze en informatieve essay in het boek van Barbara Eichner legt uit dat beide motetten contrafacta zijn (dat wil zeggen dat er nieuwe woorden zijn toegevoegd) en oorspronkelijk zijn geschreven ter ere van de Heilige Roomse keizer Maximiliaan II. Dat verklaart de prachtige polyfonie en de momenten van vreemde woordzetting.

Naast Lassus zijn er hier enkele echte vondsten: Bernhard Klingensteins De vita religiosa krijgt een warme, intieme uitvoering met een voortreffelijke tekstuele helderheid, en Carolus Andreae’s Magnificat trok mijn aandacht met een fluitende, hoge sopraanpartij en, zoals zo vaak het geval is, een expressieve patch voor het ‘Esurientes’-vers. Alleen Christian Erbachs Deus in adiutorium voelde wat te voorzichtig aan, maar misschien is dat Monteverdi’s invloed, want die woorden roepen voor altijd zijn klankwereld op. Ik was ook gegrepen door Giovanni Giacomo Gastoldi’s Wer wollt den Wein nit lieben? ter ere van wijn. Het is een ander contrafact, ditmaal van een danslied, en het resultaat is subtiel, meer als sherry met de pastoor dan een kroegmelodie.

Qua uitvoering is dit superieur – de zangers bewegen voortdurend tussen overlappende, weelderige ars perfecta polyfonie naar gevatte, vlotte homofonie, en ze doen dat op elk punt met grote stijl en vloeiendheid.

This is a superb programme mining a rich vein of post-Reformation music from German-speaking countries, all sung with the characteristic silvery tone of The Brabant Ensemble. Centred around the monastic hours, it also offers a longer-range view of cloistered life in the late 16th century, including ‘Eating and drinking in the monastery’, and it does all of this while exploring lesser-known composers, all of them engaging. Lassus features, too, and combined with next-generation composer colleagues Hassler and Erbach reminds me of another great Hyperion disc, ‘Festal Sacred Music of Bavaria, c1600’ by Westminster Cathedral Choir under James O’Donnell (12/94), which explored their grander ceremonial works with brass and choral forces. It makes for a fruitful comparison, since Stephen Rice showcases similar repertoire in intimate, luminous and altogether lighter performances.

The album opens with Lassus’s Sponsa Dei, a motet in praise of the Virgin, where there is a gentle unfurling of voices hugely different from the harmonically adventurous motet Quis rutilat Triadis? at the other end of the programme. The generous and informative booklet essay by Barbara Eichner explains that both motets are contrafacta (ie have had new words retrofitted) and were originally written in praise of Holy Roman Emperor Maximilian II. That explains the beautiful polyphony as well as moments of odd word-setting.

Beyond Lassus, there are some real finds here: Bernhard Klingenstein’s De vita religiosa receives a warm, intimate performance with exquisite text clarity, and Carolus Andreae’s Magnificat caught my ear with a fluty, high soprano part and, as is so often the case, an expressive patch for the ‘Esurientes’ verse. Only Christian Erbach’s Deus in adiutorium felt a bit too cautious but maybe that’s Monteverdi’s influence, as those words forever conjure his sound world. I was also captivated by Giovanni Giacomo Gastoldi’s Wer wollt den Wein nit lieben? in praise of wine. It is another contrafact, this time of a dance song, and the result is subtle, more like sherry with the vicar than a tavern tune.

In terms of performance this is superb – the singers constantly move between overlapping, sumptuous ars perfecta polyphony to quick-witted, snappy homophony, and they do it at every juncture with great style and fluency