december 2015
Beethoven: Symphonies Nos. 5 & 7
Pittsburgh Symphony Orchestra o.l.v. Manfred Honeck
Een nieuwe release van twee van de beroemdste (en opgenomen) werken uit de muziekwereld, maar wel een meeslepende, die het zeker waard is om te horen.

Manfred Honeck wordt in deze rubrieken al sinds eind jaren 80 met welgevallen bekeken, toen hij een prachtige opname van Max Bruchs Derde symfonie (Marco Polo, 10/88; nu op Naxos) dirigeerde. Tegenwoordig zijn het de opnames met zijn eigen Pittsburgh SO die gouden meningen opleveren.
Deze zijn van laat-romantische muziek, hoewel Pittsburgh ook een prachtige Beethoventraditie heeft. William Steinbergs beroemde opname van de Pastorale symfonie (Capitol, 5/53R) werd door de oude Record Guide beschreven als ‘een uitvoering van grote vitaliteit, opmerkelijk vanwege zijn trouw aan wat we weten van de 19e-eeuwse orkestrale stijl’. Het zijn woorden die deze laatste opnames van de Vijfde en Zevende symfonie aardig zouden kunnen samenvatten, niet in de laatste plaats omdat ze onder leiding staan van een dirigent die zelf diep thuis is in die lang gevestigde Oostenrijks-Duitse traditie van Beethoven-interpretatie waarvan de woeste jaren misschien eindelijk ten einde lopen.
Honecks benadering van Beethovens muziek is niet minder forensisch maar veel robuuster dan die van de new-age authenticisten – meer Prometheïsch, zou je kunnen zeggen. In de Zevende symfonie, vertelt hij ons, is het essentieel om ‘alles te laten spelen met de grootst mogelijke impuls en opgekropte kracht’. Het is wat hij noemt ‘de muziek tot het uiterste brengen’, wat hij ook doet als deze verbazingwekkende live-uitvoering zijn apotheose bereikt in het laatste deel.
Honeck heeft een soortgelijke visie op de Vijfde symfonie, waarvan de opening, zegt hij, ‘groots gewicht, kracht en heftigheid’ vereist. Karajan deed dit in zijn laatste jaren op het orkest; Honeck doet het door het viernotenmotto te spelen met ritmische strengheid, maar in een langzamer tempo dan de rest van het deel. Maar wie kan dan zeggen wat Beethoven ervan zou hebben gedacht? ‘Het lot klopt aan de deur’ en zo. Honeck heeft nog een aantal andere ouderwetse trucs in petto, maar geen daarvan is zo voor de hand liggend als deze.
Het spel van Pittsburgh combineert epische kracht met een onthullende doorschijnendheid van textuur, iets dat het toepasselijk genaamde Soundmirror-team opvangt in geluid dat royale niveaus van galm biedt met kristalheldere details. Honeck heeft een geweldig oor voor detail, of het nu rustig thematisch is of volkomen bizar, zoals in de crackerjack-bijdragen van de piccolo aan de finale van de Vijfde, waarvan het laatste akkoord er niettemin in slaagt een inch-perfecte balans te bieden tussen piccolo en drum. (De paukendetails zijn een openbaring.)
Net als Carlos Kleiber voor hem verdeelt Honeck de violen antifonaal, een sine qua non in de Zevende maar een groot genot in de Vijfde, waar dit voormalige lid van de tweede vioolsectie van de Wiener Philharmoniker allerlei veelzeggende effecten tevoorschijn tovert, waarvan er geen mooier is dan het prachtig gesponnen tweede vioolcontrapunt zeven maten voor fig C (3'49") in het langzame deel. Zelfs Carlos Kleiber slaagt daar niet in. Kleibers lezingen zijn klassieker dan die van Honeck: minder theatraal, dramatischer. Maar dat is de visie van een purist. Honecks uitvoeringen verdienen het om gehoord te worden.

Manfred Honeck has been looked on with favour in these columns since the late 1980s, when he directed a fine recording of Max Bruch’s Third Symphony (Marco Polo, 10/88; now on Naxos). Nowadays it is recordings with his own Pittsburgh SO that garner golden opinions.
These have been of late-Romantic music, though Pittsburgh also has a fine Beethoven tradition. William Steinberg’s celebrated recording of the Pastoral Symphony (Capitol, 5/53R) was described by the old Record Guide as ‘a performance of great vitality, remarkable for its fidelity to what we know of the 19th-century orchestral style’. They are words which could pretty well sum up these latest recordings of the Fifth and Seventh symphonies, not least because they are under a conductor who is himself deeply versed in that long-established Austro-German tradition of Beethoven interpretation whose wilderness years might finally be coming to an end.
Honeck’s approach to Beethoven’s music is no less forensic but far more robust than that of the new-age authenticists – more Promethean, you might say. In the Seventh Symphony, he tells us, it is essential to have ‘everything played with the biggest possible impetus and pent-up power’. It’s what he calls ‘taking the music to the edge’, which is very much what he does as this astonishing live performance reaches its apotheosis in the final movement.
Honeck takes a similar view of the Fifth Symphony, whose opening, he says, requires ‘grandiose weight, power and vehemence’. Karajan in his last years did this on the orchestra; Honeck does it by playing the four-note motto with rhythmic rigour but at a slower tempo than the rest of the movement. But, then, who is to say what Beethoven would have thought? ‘Fate knocking at the door’ and all that. Honeck has quite a few other old-fashioned tricks up his sleeve, though none that is quite as obvious as this.
The Pittsburgh playing marries epic power with a revealing translucency of texture, something which the aptly named Soundmirror team catches in sound that provides generous levels of reverberation with crystal-clear detailing. Honeck has a wonderful ear for detail, be it quietly thematic or utterly bizarre, as in the piccolo’s crackerjack contributions to the finale of the Fifth, whose final chord nonetheless manages to offer an inch-perfect balance between piccolo and drum. (The timpani detailing is a revelation throughout.)
Like Carlos Kleiber before him, Honeck divides the fiddles antiphonally, a sine qua non in the Seventh but a great joy in the Fifth, where this former member of the Vienna Philharmonic’s second violin section conjures forth all manner of telling effects, none more beautiful than the exquisitely spun second violin counterpoint seven bars before fig C (3'49") in the slow movement. Not even Carlos Kleiber manages that. Kleiber’s readings are more classical than Honeck’s: less histrionic, more dramatic. But that’s a purist’s view. Honeck’s performances deserve to be heard.