oktober 2015


Silvestrov: To Thee We Sing

Latvian Radio Choir o.l.v. Sigvards Kjava

Een meeslepende koorervaring voor zowel de zangers als de luisteraar, dat mag je gerust verwachten van een indrukwekkend koor.

Bij een eerste, oppervlakkige luisterbeurt geeft deze uur durende selectie van Silvestrovs a cappella koormuziek een indruk van weelderige troost, doordrongen van de warme, zwemmende akoestiek van de Sint-Janskerk in Riga. Ga echter wat dieper en dit beschouwende recital onthult een verbazingwekkende rijkdom die uitnodigt tot herhaaldelijk luisteren. Het heeft het effect van een helende balsem en ik kan het niet genoeg aanbevelen voor degenen die herstel nodig hebben van de wisselvalligheden van het leven.

Het Letse Radiokoor onder leiding van Sigvards Kl,ava zingt, zoals verwacht, met een schitterende schoonheid. Geen van dit programma, gecomponeerd tussen 1995 en 2006, kan technisch eenvoudig worden genoemd. Gelukkig zijn de intonatie, balans en menging van de zangers absoluut eersteklas. Bijna al deze 'metaforische muziek', zoals Silvestrov het noemt, is langzaam of heel langzaam. Er zijn misschien stilistische hints van Poulenc, Pärt en Górecki; de geest van Rachmaninov zweeft zeker


eerbiedig boven ons hoofd. Maar Silvestrov is absoluut zijn eigen man met zijn melodieuze, naïeve en zwevende muziek. Hij geeft de voorkeur aan rijke homofone texturen, met bassen die verschillende goocheltrucs onder de notenbalk uitdiepen en de sopranen die de zoetste melodielijnen weven, op smaak gebracht door een voorliefde voor vallende sequenties. Begeleidingen worden vaak geneuried en af ​​en toe gefluisterd.

Het middelpunt van de schijf is het donkere Diptych, waarvan het tweede deel, ‘Testament’, een bewerking is van Silvestrovs landgenoot Taras Shevchenko (1814-61). De vloeibare schoonheid ervan is adembenemend. Op een luchtiger noot is het Alleluia van 2006 veel sierlijker, bijna walsachtig, verwant aan Elena Kats-Chernin. Waar Silvestrov echt zijn stempel drukt, zijn zijn eindes, met verrukkelijke geclusterde akkoorden die in de lucht zweven. Meer graag!

At a first, superficial listening, this hour-long selection of Silvestrov’s a cappella choral music gives an impression of sumptuous solace, suffused by the warm, swimming acoustic of St John’s Church in Riga. Scratch a little deeper, however, and this contemplative recital reveals an astonishing richness which invites repeated listening. It has the effect of a healing balm and I cannot recommend it too highly for those who require restoration from life’s vicissitudes.

The Latvian Radio Choir under Sigvards Kl,ava sing, as expected, with a scintillating beauty. None of this programme, composed between 1995 and 2006, could be labelled technically easy. Fortunately the singers’ intonation, balance and blend are absolutely first-rate. Nearly all of this ‘metaphorical music’, as Silvestrov terms it, is either slow or very slow. There are stylistic hints of Poulenc, Pärt and Górecki, perhaps; certainly the ghost of Rachmaninov hovers


reverentially overhead. But Silvestrov is definitely his own man with his tuneful, naive and floating music. He favours rich homophonic textures, with basses delving several leger lines below the stave and the sopranos weaving the sweetest of melodic lines, flavoured by a fondness for falling sequences. Accompaniments are often hummed and occasionally whispered.

The disc’s centrepiece is the dark Diptych, the second part of which, ‘Testament’, is a setting of Silvestrov’s fellow Ukrainian Taras Shevchenko (1814 61). Its liquid beauty is breathtaking. On a lighter note, the Alleluia of 2006 is much daintier, almost waltz-like, akin to Elena Kats-Chernin. Where Silvestrov really makes his mark is in his endings, with scrumptious clustered chords suspended in mid-air. More please!