oktober 2015
Brahms: String Quartets Nos. 1 & 3
Artemis Quartet
Deze uitvoeringen van het Artemis Quartet zijn levendig, vol drama en ook van stille schoonheid. Het is een schijf van Brahms – zoals onze criticus Peter Quantrill het zegt – van, en voor, onze tijd.

Van het snelle vibrato van de opening van het Eerste Kwartet tot de zuivere toon van de altviool die slechts 10 maten later naar het tweede onderwerp leidt, geven de Artemis ons een Brahms van en voor onze tijd, onvermijdelijk beïnvloed door hun werk aan Bartók en Ligeti net zo goed als aan de late Beethoven. Zelfs de tijd die in beslag wordt genomen door dat tweede thema, de uitgebreide vrijheid van de eerste viool over zijn cadens aan het einde van de expositie en de spanning die hangt over hun aarzelende overgang naar de ontwikkeling zijn 'natuurlijke' expressieve middelen die desalniettemin in en uit de mode zijn geraakt sinds Brahms ze niet opschreef maar overliet aan de goede smaak en het gevoel van zijn muzikanten.
De Artemis hebben zowel die smaak als dat gevoel in overvloed, en we zouden onszelf erg gelukkig mogen prijzen om vandaag een uitvoering van de c-mineursymfonie te horen die qua urgentie en discretie van reactie op een werk dat niet minder wild heen en weer slingert tussen zenuwachtig tempo, regelrechte rouw en opgetogenheid, deze opname evenaarde. Een groot deel van beide binnenste delen wordt onder de adem gespeeld, wat de technici bewonderenswaardig vastleggen, met net genoeg van de eigen adem van de muzikanten om ons te laten weten dat ze bij ons in de kamer zijn.
Het Derde Kwartet vormt een goede, contrasterende koppeling, die ons vooruitwerpt naar een periode waarin Brahms terugkeek, naar een geest van klassieke onthechting maar ook verborgen wanorde (hij componeerde de Haydn Variaties slechts twee zomers eerder), volledig gerealiseerd in dit openhartige verslag, zowel in de raadselachtige uitwisselingen van het eerste deel als in de kleine zuchten en stoten die het Menuet en zijn paar trio's vormgeven (meer uitstekend altvioolspel van de overleden Friedemann Weigle hier en in de eerste variatie van de finale). Het Gringolts Quartet (Orchid, 8/14) is qua toon droger en een meer letterlijke beschouwer van de initiële agitato-markering van het deel: een nauwere en vruchtbaardere vergelijking zou zijn met het LaSalle Quartet (DG, 1/82), een ander ensemble voor nieuwe muziek dat deze stukken zou kunnen spelen alsof ze gisteren geschreven waren.

From the quick vibrato of the opening of the First Quartet to the viola’s pure tone that leads to the second subject just 10 bars later, the Artemis give us a Brahms of and for our time, inevitably informed by their work on Bartók and Ligeti just as much as on late Beethoven. Even the time taken over that second theme, the first violin’s expansive freedom over his cadenza at the end of the exposition and the suspense hanging over their tentative passage into the development are ‘natural’ expressive devices that have nonetheless swung into and out of fashion ever since Brahms didn’t write them down but left them up to the good taste and sense of his musicians.
The Artemis have both that taste and sense in abundance, and we could count ourselves very lucky to hear nowadays a performance of the C minor Symphony that matched this recording for its urgency and discretion of response to a work that swings no less wildly between fretful pacing, outright grief and elation. Much of both inner movements is played under the breath, which the engineers capture admirably, with just enough of the musicians’ own breath to let us know they are there in the room with us.
The Third Quartet makes a good, contrasting coupling, throwing us forwards to a period when Brahms was looking back, to a spirit of Classical detachment but also covert disarray (having composed the Haydn Variations but two summers previously), realised fully in this open-hearted account, as much in the first movement’s quizzical exchanges as the little sighs and bumps that shape the Minuet and its pair of Trios (more outstanding viola-playing from the late Friedemann Weigle here and in the finale’s first variation). The Gringolts Quartet (Orchid, 8/14) are tonally drier and more literal observers of the movement’s initial agitato marking: a closer and more fruitful comparison would be with the LaSalle Quartet (DG, 1/82), another new-music ensemble who could play these pieces as though they were written yesterday.