mei 2015
Marenzio: Quinto libro di madrigali a sei voci
Elena Biscuola & La Compagnia del Madrigale
De winnaars van de Early Music Award van vorig jaar keren terug met meer Marenzio-madrigalen – dit nieuwe deel getuigt van precisie, levendigheid en opmerkelijke verstandhouding.

Marenzio's Quinto libro di madrigali a sei voci (1591) was opgedragen aan zijn Romeinse beschermheer Virginio Orsini, hertog van Bracciano, een leerling van Cavalieri, vriend van Caccini en mogelijk Shakespeares inspiratiebron voor de muziekminnende hertog Orsino in Twelfth Night. De madrigalen vierden het recente huwelijk van de hertog met Flavia Peretti; hun namen worden expliciet genoemd in de zacht liefdevolle opener 'Leggiadrissima eterna Primavera'. Hun huwelijk werd ook herdacht door de publicatie van gedichten van Tasso, wiens sensuele verzen 'Amatemi ben mio' en 'Nel dolce seno della bella Clori' op meeslepende wijze werden uitgevoerd door La Compagnia del Madrigale. Marenzio's slimme beheersing van polyfonie en aantrekkelijke woordschildering zijn kristalhelder in de evocaties van dwalen in een pastoraal paradijs en het geluid van duizend welluidende vogels in 'Ecco che 'l ciel a noi chiaro e sereno'.
Het is geen geringe prestatie dat deze opname is geproduceerd door de zangers zelf, en ontworpen door hun volledig deelnemende tenor Giuseppe Maletto. Zelfkritisch perspectief is duidelijk geen probleem voor deze artiesten, die Marenzio's madrigalen vrijelijk reorganiseren in een volgorde die verschilt van de oorspronkelijke gepubliceerde volgorde, en er zijn drie extra madrigalen opgenomen uit gelijktijdige gemengde bloemlezingen. Marenzio plaatste zijn 16 minuten durende versie van de canzone ‘Baci soavi e cari’ van de dichter Guarini tegen het einde van het boek, maar hier vormt het het emotionele middelpunt van de opname: de ontvouwende beschrijving van de kussen van een geliefde biedt allerlei glorieuze kansen voor het schijnbaar telepathische begrip van de zangers voor clair-obscur, onberispelijke stemming en aangeboren grammaticale zin. Levendige antifonale uitwisselingen tussen de drie boven- en drie onderstemmen in ‘Leggiadre ninfe e pastorelli amanti’ tonen hun gevoel voor harmonische vorm en textuur. Lijden, verdriet en melancholie zijn minder opvallend in deze specifieke bundel, maar worden prachtig gearticuleerd in het laatste stuk van het boek, ‘Vivrò dunque lontano’, terwijl elke doordringend zoete dissonant soepel overgaat in een zalige harmonie.

Marenzio’s Quinto libro di madrigali a sei voci (1591) was dedicated to his Roman patron Virginio Orsini, Duke of Bracciano, a pupil of Cavalieri, friend of Caccini, and quite possibly Shakespeare’s inspiration for the music-loving Duke Orsino in Twelfth Night. The madrigals celebrated the duke’s recent marriage to Flavia Peretti; their names are mentioned explicitly in the softly affectionate opener ‘Leggiadrissima eterna Primavera’. Their marriage was also commemorated by the publication of poems by Tasso, whose sensual verses ‘Amatemi ben mio’ and ‘Nel dolce seno della bella Clori’ receive enthralling performances by La Compagnia del Madrigale. Marenzio’s clever mastery of polyphony and appealing word-painting are crystal-clear in the evocations of wandering in a pastoral paradise and the sound of a thousand mellifluous birds in ‘Ecco che ’l ciel a noi chiaro e sereno’.
It is no mean feat that this recording has been produced by the singers themselves, and engineered by their fully participating tenor Giuseppe Maletto. Self-critical perspective is clearly not a problem for these artists, who freely reorganise Marenzio’s madrigals into a sequence different from the original published order, and three additional madrigals are included from contemporaneous mixed anthologies. Marenzio placed his 16 minute setting of the poet Guarini’s canzone ‘Baci soavi e cari’ near the end of the book but here it forms the emotional centrepiece of the recording: the unfurling description of a lover’s kisses permit all kinds of glorious opportunities for the singers’ seemingly telepathic understanding for chiaroscuro, impeccable tuning and innate grammatical sense. Lively antiphonal exchanges between the three upper and three lower voices in ‘Leggiadre ninfe e pastorelli amanti’ demonstrate their senses for harmonic shape and texture. Suffering, grief and melancholy are less conspicuous in this particular collection but are articulated beautifully in the book’s final piece, ‘Vivrò dunque lontano’, as each piercingly sweet dissonance resolves smoothly into blissful concord.