mei 2015


CPE Bach: Symphonies

Orchestra of the Age of Enlightenment o.l.v. Rebecca Miller

Het jubileum van vorig jaar heeft ertoe geleid dat velen de muziek van CPE Bach breder zijn gaan verkennen – en deze enorm plezierige release is een zeer aan te bevelen manier om zo’n reis voort te zetten!

CPE Bachs twee sets ‘Hamburgse’ symfonieën uit de jaren 1770 zijn al lang beroemd omdat ze de hedendaagse muziektaal tot het uiterste drijven. Geen enkele andere orkestrale muziek uit die periode, zelfs Haydns zogenaamde Sturm und Drang symfonieën niet, is zo consequent verstorend. Bachs controle over de lange termijn zorgt ervoor dat chaos uiteindelijk wordt afgewend, maar het scheelt niet veel. De symfonieën die Bach twee decennia eerder in Berlijn componeerde, zijn veel minder bekend. Toch is de Es (Wq179), uit 1757, nauwelijks minder verontrustend buitenissig dan de Hamburgse werken. Het eerste deel van Prestissimo zet de luisteraar voortdurend op het verkeerde been met zijn manische uitbarstingen en vreemde ontwrichtingen, terwijl het verwrongen, chromatische Larghetto CPE’s karakteristieke ader van broeierige Empfindsamkeit ontgint. Alleen de uitbundige ‘jacht’-finale suggereert iets dat in de buurt komt van stabiliteit.

Galant decorum is in CPE gewoon niet voldoende. Niet dat de OAE eraan herinnerd hoefde te worden in deze levendig vastgelegde uitvoeringen vanuit de Queen Elizabeth Hall. Onder de inspirerende leiding van Rebecca Miller scheuren de crackspelers de snelle bewegingen met gedisciplineerde gekte in. In de twee Hamburgse symfonieën met blaasinstrumenten (Wq183) overschaduwen de tijgerachtige aanval en cumulatieve energie van het orkest zelfs de uitvoeringen die ze in de jaren negentig met Gustav Leonhardt opnamen (nu op Warner Classics, 8/90). De spelers maken je ongewoon bewust van de gespannen contrapuntische wrijving tussen violen en bassen, de laatste zowel zwaar als atletisch. Hoorns glinsteren en schreeuwen door de manische, kokende tuttis; fluiten en hobo's bieden glimpen van wankele kalmte.

De twee Hamburgse strijksymfonieën (Wq182) zijn net zo opwindend. Antifonale violen sparren nerveus, gecompenseerd door vluchtige momenten van verlangend lyrisme. Ik kan me niet herinneren ooit zo'n visceraal opwindende uitvoering van de finale van de B-mineur (nr. 5) te hebben gehoord, met zijn vuurstormen en knarsende, jammerende suspensies. Maar deze uitvoeringen gaan niet alleen over seismische schokken. Miller en de spelers denken lang na, en verhogen de spanning richting Bachs cadensen. En ze zijn nauw afgestemd op de donkere, koortsachtige schoonheid van de langzame bewegingen, of het nu gaat om de lange, zingende lijnen, welsprekend gevormd, van de Larghetto van de B-mineur symfonie of het omhulde altviool-cello duet in de F-majeur (Wq183/3). Als je nog een CPE-beginneling bent, kan ik me geen betere introductie bedenken tot zijn merk van geïnspireerde excentriciteit dan deze geweldige, hoog-octane uitvoeringen, live in elke zin.

CPE Bach’s two sets of ‘Hamburg’ symphonies from the 1770s have long been famous for pushing the contemporary musical language to the brink. No other orchestral music of the period, not even Haydn’s so-called Sturm und Drang symphonies, is so consistently disruptive. Bach’s long-range control ensures that chaos is ultimately averted, but it’s a close shave. The symphonies Bach composed two decades earlier in Berlin are far less familiar. Yet the E flat (Wq179), from 1757, is hardly less disturbingly outré than the Hamburg works. The Prestissimo first movement continually wrong-foots the listener with its manic outbursts and weird dislocations, while the contorted, chromatic Larghetto mines CPE’s characteristic vein of brooding Empfindsamkeit. Only the exuberant ‘hunting’ finale suggests anything approaching stability.

Galant decorum simply won’t do in CPE. Not that the OAE needed reminding in these vividly recorded performances from the Queen Elizabeth Hall. Under Rebecca Miller’s inspiriting direction, the crack players tear into the fast movements with disciplined craziness. In the two Hamburg symphonies with wind (Wq183), the orchestra’s tigerish attack and cumulative energy eclipse even the performances they recorded with Gustav Leonhardt in the 1990s (now on Warner Classics, 8/90). The players make you unusually aware of the tense contrapuntal friction between violins and basses, the latter both weighty and athletic. Horns glint and holler through the manic, seething tuttis; flutes and oboes proffer glimpses of precarious calm.

The two Hamburg string symphonies (Wq182) are just as exciting. Antiphonal violins spar edgily, offset by fleeting moments of yearning lyricism. I can’t recall hearing such a viscerally thrilling performance of the finale of the B minor (No 5), with its firestorms and grinding, wailing suspensions. But these performances are not all about seismic shocks. Miller and the players think long, ratcheting up the tension towards Bach’s cadences. And they are closely attuned to the dark, febrile beauty of the slow movements, whether in the long, singing lines, eloquently shaped, of the B minor Symphony’s Larghetto or the shrouded viola-cello duet in the F major (Wq183/3). If you’re still a CPE novice, I can’t think of a better introduction to his brand of inspired eccentricity than these terrific, high-octane performances, live in every sense.