februari 2015


Mozart: Keyboard Music, Vol. 7

Kristian Bezuidenhout

Als je de sonates van Mozart zo briljant door Bezuidenhout op een fortepiano hoort spelen, biedt dat volop mogelijkheden voor onverwachte ontdekkingen; een fantastische aanvulling op de serie.

Mozarts soloklaviermuziek speelt zich af in een wat geïsoleerde hoek. Grote Mozartianen van Clifford Curzon tot Alfred Brendel tot Clara Haskil lieten verrassend weinig opnames na van de solosonates en variaties, wat de reden is dat Kristian Bezuidenhouts opdracht om ze allemaal op fortepiano op te nemen voor Harmonia Mundi de aandacht trekt. Als je de platen zelf hoort, kun je je oren nauwelijks van de uitvoeringen afhouden, omdat ze zo ver in de muziek duiken en veel van wat je dacht te weten omkeren.

Bezuidenhout lijkt kleinere werken (variaties) op grote (sonates) te laten meeliften door ze naast elkaar te plaatsen, gepaard volgens een vergelijkbare chronologie, wat momenten van synchroniciteit en dramatische sprongen in Mozarts evolutie onthult, zoals op Vol 7 wanneer de Zes variaties uit 1773 op 'Mio caro Adone' in G majeur, K180, in 1774 worden gevolgd door het gigantische thema-en-variaties laatste deel van de Pianosonate in D majeur, K284, wat laat zien dat Mozart werkt met een vindingrijkheid en nauwkeurigheid die bijna klinken als een andere componist. Elders zijn Mozarts vrijgevochten variaties, althans in deze uitvoeringen, echter toegangspoorten tot de psyche van de componist op manieren die de meer formele, gepolijste sonates niet zijn. De variaties waren als Mozarts geheime tuin, die glimpen van zijn improvisatorische geest boden. Durf ik te zeggen dat Beethovens Diabelli-variaties herhaaldelijk in gedachten kwamen in deze drie delen?

‘Als Mozart een eenvoudige toonladder speelde,’ schreef Wanda Landowska, citerend uit tijdgenoten van de componist, ‘werd het getransformeerd in een cavatina.’ Dat vat het verschil van Bezuidenhout samen. Zijn typische Mozartiaanse eigenschappen omvatten een stevige beheersing van de structuur, grote instincten voor sympathieke tempi en een techniek die verfijnd genoeg is om de kleinste details te bereiken – in tegenstelling tot Paul Badura-Skoda’s krachtigere maar algemene fortepianosonoriteiten (Gramola). Wat nog opvallender is, is dat Bezuidenhouts elastische tempi hem de ruimte geven om naar betekenis te zoeken, maar ook de panache toestaan ​​die zo’n groot deel uitmaakt van Mozarts opgewekte temperament en die aanleiding geeft tot enkele verrukkelijk langgerekte laatste cadensen. Je hoort de noten niet alleen met meer transparantie dan op een modern instrument, maar je krijgt ook een sterker gevoel van Mozarts grotere wereld. Bezuidenhouts stealthwapen is misschien wel de ongelijke stemming van zijn exemplaar van een Anton Walter-instrument uit 1805. Het populaire idee dat de gelijkzwevende stemming uitsluitend regeerde na JS Bach, is gewoon niet waar. Experimenten met alternatieve stemmingen – ik denk aan Peter Serkin die de late Beethoven speelde – kunnen coloristische openbaringen zijn, wat ook geldt voor Bezuidenhout. Dus als u zich maar één deel van deze serie kunt veroorloven, welke zou dat dan zijn? Ik weiger het te zeggen. Luister naar ze allemaal.

Mozart’s solo keyboard music inhabits a somewhat isolated corner. Great Mozartians from Clifford Curzon to Alfred Brendel to Clara Haskil left surprisingly few recordings of the solo sonatas and variations, which is why Kristian Bezuidenhout’s mandate to record all of them on fortepiano for Harmonia Mundi catches the attention. Hearing the discs themselves, one can hardly take one’s ears off the performances because they go so far inside the music and reverse much of what you thought you knew.

Bezuidenhout seems to piggyback lesser works (variations) on to major ones (sonatas) by juxtaposing them together, paired according to similar chronology, revealing moments of synchronicity as well as dramatic leaps in Mozart’s evolution, such as on Vol 7 when the 1773 Six Variations on ‘Mio caro Adone’ in G major, K180, are followed, in 1774, by the gargantuan theme-and-variations final movement of the Piano Sonata in D major, K284, showing Mozart working with an invention and rigour that almost sound like another composer. Elsewhere, though, Mozart’s freewheeling variations, at least in these performances, are doorways into the composer’s psyche in ways that the more formal, polished sonatas are not. The variations were like Mozart’s secret garden, offering glimpses of his improvisatory spirit. Dare I say that Beethoven’s Diabelli Variations came to mind repeatedly in these three volumes?

‘When Mozart played a simple scale,’ wrote Wanda Landowska, quoting the composer’s contemporaries, ‘it became transformed into a cavatina.’ That sums up the Bezuidenhout difference. His typical Mozartian attributes include firm command of structure, great instincts for sympathetic tempi and a technique refined enough to get at the tiniest details – in contrast to Paul Badura-Skoda’s more forceful but generalised fortepiano sonorities (Gramola). More distinctively, Bezuidenhout’s elastic tempi give him room to probe for meaning but also allow panache that’s so much a part of Mozart’s buoyant temperament and prompts some delightfully elongated final cadences. Not only does one hear the notes with more transparency than on a modern instrument but one also gets a stronger sense of Mozart’s larger world. Bezuidenhout’s stealth weapon, though, may be the unequal temperament of his copy of an 1805 Anton Walter instrument. The popular notion that equal temperament reigned exclusively after JS Bach just isn’t true. Experiments with alternative tuning – I’m thinking of Peter Serkin playing late Beethoven – can be colouristic revelations, which is also true of Bezuidenhout. So if you can only afford one volume of this series, which would it be? I refuse to say. Hear them all.