februari 2015
Mozart: Divertimenti
Scottish Chamber Orchestra Wind Soloists
Deze uitvoeringen leggen de charme van de kamermuziekwerken van Mozart prachtig vast, waarbij elk instrument een heerlijk ongedwongen persoonlijkheid uitstraalt.

Mozart vertelde zijn vader dat hij de Serenade K375 ‘behoorlijk zorgvuldig’ had gecomponeerd om indruk te maken op Herr von Strack, een Weense edelman met de prachtige titel ‘Heer van het Keizerlijk Bedkamer’. Of het nu in de originele Sextet-versie is, hier uitgevoerd, of in de latere Octet-versie, dit is muziek die zowel de traditie van al fresco Harmoniemusik viert als, zoals Mozart ongetwijfeld wist, ver overstijgt. Als u de bekendere Octet-versie kent, zult u misschien spijt hebben van het verlies van de scherpe dissonanten van de hobo’s bij de opening, of van de hobo-klarinetdialogen in het Adagio. Maar de SCO-solisten sussen snel elk gevoel van ontbering. Zoals alle beste ensembles in deze muziek, vinden ze een mooie balans tussen kamermuzikale verfijning en rustieke aardsheid. Natuurhoorns geven een welkome schurendheid aan de tuttis; en de bonte kleuren van het instrument geven extra pit aan de hoornmelodie die uit het niets binnenkomt aan het einde van het eerste deel. Klarinetten kunnen zoet zijn, zoals in het teder geformuleerde Adagio, maar zijn niet bang om te raspen en te bijten, met een bijzonder levendig effect in het levendige tweede Menuet. Tempi zijn passend gekozen (het openings-Allegro is op de juiste manier maestoso), en de bijbehorende figuratie leeft en ademt, niet in de laatste plaats in het Adagio, waar de hoorns heerlijke vleugjes vrolijkheid in de poëtische mijmering injecteren.
De vier Salzburgse divertimentos voor blaasinstrumentensextet uit 1776-77 zijn veel minder. Toch onthult elk het vakmanschap dat Mozart zelfs aan kleinigheden besteedde voor het dinerentertainment van aartsbisschop Colloredo. De uitstekende boekjes met aantekeningen laten na te onthullen waarom de Schotse spelers ervoor kozen om de divertimentos met klarinetten uit te voeren in plaats van met de voorgeschreven hobo's. Toch, terwijl ik de pastorale klaagzang van de hobo's miste in bewegingen zoals de openingssiciliano van K252, is de sensuele warmte van de klarinetten een eerlijke compensatie in het welluidende A flat major Trio, of het Adagio van K253. Opnieuw balanceren de spelers tussen verfijning, poëzie en puur bucolisch genot. Het zeldzame voorbeeld van een Mozartiaanse polonaise in K252 gaat gepaard met een vrolijke branie (andere uitvoeringen die ik heb gehoord waren veel fatsoenlijker), terwijl de wellustige contradansfinales een ondeugende vrolijkheid uitstralen. Ik denk dat Mozart instemmend zou hebben geglimlacht.

Mozart informed his father that he had composed the Serenade K375 ‘rather carefully’ to impress Herr von Strack, a Viennese nobleman sporting the splendid title of ‘Gentleman of the Emperor’s Bed Chamber’. Whether in its original Sextet incarnation, performed here, or its later Octet version, this is music that both celebrates and, as Mozart surely knew, far transcends the tradition of al fresco Harmoniemusik. If you know the more familiar Octet version, you might regret the loss of the oboes’ pungent dissonances near the opening, or of the oboe-clarinet dialogues in the Adagio. But the SCO soloists quickly allay any sense of deprivation. Like all the best ensembles in this music, they strike a nice balance between chamber-musical refinement and rustic earthiness. Natural horns lend a welcome abrasiveness to the tuttis; and the instrument’s variegated colours give added piquancy to the horn tune that sails in out of the blue near the end of the first movement. Clarinets can be dulcet, as in the tenderly phrased Adagio, yet are not afraid to rasp and bite, to specially vivid effect in the sprightly second Minuet. Tempi are aptly chosen (the opening Allegro properly maestoso), and accompanying figuration lives and breathes, not least in the Adagio, where the horns inject delightful touches of jauntiness into the poetic reverie.
The four Salzburg divertimentos for wind sextet of 1776 77 are far slighter. Yet each reveals the craftsmanship Mozart lavished even on trifles for Archbishop Colloredo’s dinner entertainment. The excellent booklet-notes fail to disclose why the Scottish players opt to perform the divertimentos with clarinets rather than the prescribed oboes. Still, while I missed the oboes’ pastoral plaintiveness in movements such as the opening siciliano of K252, the sensuous warmth of the clarinets is fair compensation in the mellifluous A flat major Trio, or the Adagio of K253. Again the players balance polish, poetry and sheer bucolic enjoyment. The rare example of a Mozartian polonaise in K252 goes with a jaunty swagger (other performances I’ve heard are rather more decorous), while the lusty contredanse finales exude an impish glee. I fancy Mozart would have smiled in approval.