januari 2015


Corelli: La follia

Michala Petri & Mahan Esfahani

Een samenwerking van ongekende klasse tussen twee muzikanten, wier beheersing van hun instrumenten een waar genot is om naar te luisteren.

Het is zeldzaam om het niveau van artistieke verstandhouding te ervaren dat te horen is op deze opname van de Deense blokfluitist Michala Petri en de in Iran geboren klavecinist Mahan Esfahani. Corelli's Op 5 biedt het raamwerk voor een opmerkelijke demonstratie van niet alleen de rijke, idiomatische mogelijkheden voor transcriptie van viool naar blokfluit, maar ook, en dat geldt met name, de buitengewone niveaus van dialoog (trs 1 en 15) en de oprechte inspiratie van het moment dat het inspireert.

In Petri's bekwame handen wordt de blokfluit een medium waarmee ze een meer vocale interpretatie van thematisch materiaal overbrengt dan ooit een viool zou kunnen. Vanuit Corelli's logische, elegante baslijnen creëert Esfahani de meest fantasierijke en boeiende begeleidingen en repliek die ik ooit heb gehoord, elke frase, sectie en beweging een vaardige en stijlvolle respons (trs 1 en 14), waar hij een verbazingwekkend scala aan technieken (trs 8 en 9) en instrumentale kleur (trs 13, 17 en 19) aan toevoegt. De muzikale chemie tussen de twee muzikanten is voelbaar en het meest duidelijk in de snelle uitwisselingen in de snellere bewegingen (trs 5, 9, 11 en 20). Hoewel er momenten zijn van zowel sublieme eenvoud als dwingende declamatie (tr 12), is er evenzeer vreugde en geklets. Samen tillen Petri en Esfahani de toepassing van versieringen naar nieuwe niveaus van verfijning (trs 2, 3 en 16), waarbij ze de implicaties van de muziek zelf onderzoeken, er commentaar op geven en erover reflecteren door de manier waarop ze herhalingen en imitatiepunten verfraaien.

Dit is een opname die herhaaldelijk luisteren zal belonen als een masterclass in muzikale samenwerking. Het breekt nieuw en hoger terrein.

It’s rare to experience the level of artistic rapport heard on this recording from the Danish recorder player Michala Petri and Iranian-born harpsichordist Mahan Esfahani. Corelli’s Op 5 provides the framework for a remarkable demonstration of not only the rich, idiomatic possibilities for transcription from violin to recorder but, significantly, the extraordinary levels of dialogue (trs 1 and 15) and genuine inspiration of the moment it inspires.

In Petri’s capable hands, the recorder becomes a medium through which she conveys a more vocal interpretation of thematic material than ever a violin could. From Corelli’s logical, elegant bass-lines, Esfahani crafts the most imaginative and engaging accompaniments and repartee I have ever heard, each phrase, section and movement a skilful and stylish response (trs 1 and 14), to which he brings an astonishing range of techniques (trs 8 and 9) and instrumental colour (trs 13, 17 and 19). The musical chemistry between the two musicians is palpable and most evident in the quick exchanges in the faster movements (trs 5, 9, 11 and 20). While there are moments of both sublime simplicity and compelling declamation (tr 12), equally there is joyfulness and banter. Together, Petri and Esfahani take the application of ornamentation to new levels of sophistication (trs 2, 3 and 16), exploring the implications of the music itself, commenting and reflecting on it by they way they choose to embellish repeats and points of imitation.

This is a recording that will repay repeated listening as a masterclass in musical collaboration. It breaks new and higher ground.