september 2016
Brahms: Vier ernste Gesänge
Matthias Goerne & Christoph Eschenbach
Een zeer individuele zanger, vergezeld door een zeer boeiende dirigent/pianist, zorgt voor een tot nadenken stemmend – en vaak buitengewoon mooi – Brahms-recital.

Een paar jaar nadat hij zijn ontspannen mix-and-match Schubert-serie voor Harmonia Mundi had voltooid, is Matthias Goerne doorgedrongen tot Brahms. Het is muziek die heel goed bij zijn stem past: korrelig en zacht en met die karakteristieke gepolijste mahoniehouten toon, maar op zijn mooist rond de mezzo forte en lager – als hij harder wordt gezet, kan hij een beetje woofy worden en blijft de toon over het hele bereik gesluierd.
Maar dit is uiterst verleidelijke liedzang, met een natuurlijke intelligentie en gemak met de woorden, geëvenaard door het spel van Christoph Eschenbach (ook aan het klavier voor die laatste Schubert-aflevering, een even betoverende Winterreise – 1/14), die de piano met liefdevolle delicatesse lokt en streelt. En luister naar de opening van 'Meerfahrt': je kunt bijna in zijn spel voelen hoe de roeiriemen van de boot diep in de waterige diepte graven.
Maar ondanks alle schoonheid die te zien is, krijg ik nooit een gevoel van zelfgenoegzaamheid of narcisme – zelfs niet in uitvoeringen van het Heine-paar ‘Sommerabend’ en ‘Mondenschein’ waarin de tijd lijkt stil te staan. In de Vier ernste Gesänge missen degenen die zijn opgegroeid met Hans Hotter misschien wel de volumineusheid van een echte bas, vooral in ‘Ich wandte mich, und sahe’, maar de serafijnse, vermoeide kalmte die ‘O Tod, wie bitter bist du’ afsluit, biedt ruimschoots compensatie, net als het gevoel van rustige, oprechte ernst dat Goerne overal creëert.
De Op 32 Lieder und Gesänge hebben een minder illustere geschiedenis op plaat, maar Goernes opname moet tot de beste recente verslagen behoren: hij past wat mij betreft zeker beter bij mij qua stem dan Ian Bostridge, ondanks alle artisticiteit van de Engelse tenor (Hyperion, 9/15); en ik geef ook de voorkeur aan zijn benadering boven die van de wat stevigere en spraakzamere Thomas Quasthoff (DG, 6/00). De stroom van ‘Der Strom, der neben mir verrauschte’ voelt misschien een beetje stroperig aan, maar Goernes nieuw ontdekte Wagneriaanse kracht helpt hem een echt gevoel van vuistschuddende vastberadenheid te brengen aan het einde van ‘Wehe, so willst du mich wieder’ en een krachtige angstige ernst aan ‘Du sprichst, dass ich mich täuschte’. Het is niettemin de adembenemende schoonheid van zijn – en Eschenbachs – interpretatie van het afsluitende ‘Wie bist du, meine Königin’ die in het geheugen blijft hangen

A couple of years after completing his leisurely mix-and-match Schubert series for Harmonia Mundi, Matthias Goerne has made it on to Brahms. It’s music that’s very well suited to his voice: grainy and gentle and with that characteristic burnished-mahogany tone, but at its most beautiful at around mezzo forte and below – when pushed louder it can become a little woofy, and the tone remains veiled across the range.
But this is supremely seductive Lieder singing, with a natural intelligence and ease with the words, matched by playing from Christoph Eschenbach (also at the keyboard for that final Schubert instalment, a similarly beguiling Winterreise – 1/14), that coaxes and caresses the piano with loving delicacy. And listen to the opening of ‘Meerfahrt’: you can almost feel in his playing the boat’s oars digging deep into the watery depths.
But for all the beauty on show, I never get any sense of self-indulgence or narcissism – not even in performances of the Heine pair of ‘Sommerabend’ and ‘Mondenschein’ in which time seems to stand still. In the Vier ernste Gesänge, those brought up on Hans Hotter might admittedly miss the voluminousness of a true bass, especially in ‘Ich wandte mich, und sahe’, but the seraphic, weary calm that concludes ‘O Tod, wie bitter bist du’, offers ample recompense, as does the sense of quiet, heartfelt earnestness Goerne creates throughout.
The Op 32 Lieder und Gesänge have a less illustrious history on record, but Goerne’s recording must be among the finest of recent accounts: certainly he’s a better fit, for me, in terms of voice than Ian Bostridge, for all the English tenor’s artistry (Hyperion, 9/15); and I also prefer his approach to that of the rather more burly and garrulous Thomas Quasthoff (DG, 6/00). The stream of ‘Der Strom, der neben mir verrauschte’ feels a tad viscous perhaps, but Goerne’s new-found Wagnerian power helps him bring a real sense of fist-shaking resolve at the conclusion of ‘Wehe, so willst du mich wieder’ and a powerful angsty gravitas to ‘Du sprichst, dass ich mich täuschte’. It’s nevertheless the heart-stopping beauty of his – and Eschenbach’s – take on the concluding ‘Wie bist du, meine Königin’ that lingers in the memory