augustus 2016


Beethoven: Missa Solemnis in D Major, Op. 123

Concentus Musicus Wien o.l.v. Nikolaus Harnoncourt

Deze postume uitgave is een ontroerende en belangrijke laatste erfenis die Nikolaus Harnoncourt nalaat – een opmerkelijke opname van de Missa solemnis van een buitengewone man.

Dit is een opmerkelijk verslag van Beethovens Missa solemnis en, in één belangrijk opzicht, een ongewone. Want hoewel het in geen enkel opzicht aan drama ontbreekt, is het in essentie een diep devotionele lezing. En terecht. ‘Mit Andacht’ – ‘met devotie’ – schrijft Beethoven keer op keer tijdens het werk.

Waar veel van de meest geprezen vertolkers van de Mis het hebben behandeld als een soort muziekdrama, waarbij de god Dionysus nooit ver weg was, heeft Harnoncourts uitvoering een sfeer die je normaliter zou verwachten bij het luisteren naar een stuk als het Requiem van Fauré. Zijn doel was om ‘het werk vanuit stilte te ontwikkelen’ en ‘de gebruikelijke hectische klanken binnen de perken te houden’. Een zoektocht naar innerlijke en uiterlijke vrede – de aspiratie die Beethoven boven de openingsmaten van de ‘Dona nobis pacem’ schrijft – is het ultieme doel van de uitvoering.

Harnoncourt dirigeerde de Missa solemnis voor het eerst in 1988, toen hij bijna 60 was. Dat was met moderne krachten, zoals hij gewend was in de grote Beethoven. Tegen de tijd van deze laatste uitvoeringen gebruikte hij echter het Arnold Schönberg Choir en de periode-instrumentalisten van zijn eigen Concentus Musicus Wien. Het effect van de verandering is duidelijk te zien in de openingsmaten, waar de zachtkorrelige klanken van de oudere instrumenten en de treurige stemming die ze oproepen, helpen het gevoel te creëren dat dit geen gewone reis is die we op het punt staan ​​te beginnen.

Ondanks de soloviool in de Benedictus is het orkest geen hoofdrolspeler in de Missa solemnis. Wat het echter wel doet, is stemmingen creëren en sfeer creëren in momenten als de aanloop naar de ‘Gratias’ en de ‘Qui tollis’, het Kyrie en de Sanctus. Het is hier dat de darmsnaren, de ouderwetse fluiten en de drie verschillende soorten klarinet waar Beethoven om vraagt ​​(één die nu ter ziele is) de stillere, zachtere kleuren naar voren brengen die essentieel zijn voor het creëren van de devotionele stemming die Harnoncourts uitvoering nastreeft.

Hoewel hij nooit opdringt of intimideert, brengt Harnoncourt een gevoel van onvervalste vreugde naar het Gloria, waarna we zachtere ritmes en meer gedempte kleuren ervaren tijdens de mysteries van het Credo, een beweging die Beethoven zelf afsluit met een opwaartse val, een mysterieuze verdwijning richting de sterren.

Een van de niet de minste voordelen die Harnoncourt aan het werk toevoegt, is het bijna tastbare gevoel dat zijn koor en solisten hebben voor de Latijnse tekst. Geen enkele uitvoering die ik ken, levert de grote onbegeleide kreet van de tenoren ‘Et resurrexit’ met de spanning van Klemperers oude Vox-opname uit 1951 (6/53 – nla). Toch is die van Harnoncourt ook onvergetelijk, omdat het vreugde, schok en verwondering in min of meer gelijke mate combineert.

De solisten waren duidelijk met de hand uitgekozen voor de onderneming, niet in de laatste plaats de tenor Johannes Chum, wiens zang het best kan worden omschreven als serafijns. De opname, door technici van de Oostenrijkse radio, is zacht van toon maar kristalhelder, zo prachtig afgestemd zijn de balansen tussen solo- en koorstemmen en de prachtige klanken van de oude instrumenten van Concentus Musicus. Ik las dat Harnoncourt wilde dat deze opname in zekere zin zijn persoonlijke erfenis zou zijn. Het is niet moeilijk te begrijpen waarom.

This is a remarkable account of Beethoven’s Missa solemnis and, in one important respect, an unusual one. For though it is in no sense lacking in drama, it is in essence a deeply devotional reading. And aptly so. ‘Mit Andacht’ – ‘with devotion’ – Beethoven writes time and again during the course of the work.

Where many of the Mass’s most praised interpreters have treated it as a species of music drama, the god Dionysus never far distant, Harnoncourt’s performance has an atmosphere you might more normally expect to encounter when listening to a piece such as the Fauré Requiem. His aim was to ‘develop the work from silence’ and ‘keep the usual frenzied sonorities within bounds’. A search for inner and outer peace – the aspiration Beethoven writes above the opening bars of the ‘Dona nobis pacem’ – is the performance’s ultimate goal.

Harnoncourt first conducted the Missa solemnis in 1988, when he was nearing his 60th year. That was with modern forces, as was his usual practice in big Beethoven. By the time of these final performances, however, he was using the Arnold Schoenberg Choir and the period instrumentalists of his own Concentus Musicus Wien. The effect of the change is evident from the opening bars, where the soft-grained sonorities of the older instruments and the grieving mood they engender help create the sense that this is no ordinary journey upon which we are about to embark.

The solo violin in the Benedictus notwithstanding, the orchestra is not a principal player in the Missa solemnis. What it does do, however, is establish moods and create atmosphere in such moments as the lead towards the ‘Gratias’ and the ‘Qui tollis’, the Kyrie and the Sanctus. It’s here that the gut strings, the old-fashioned flutes and the three different kinds of clarinet Beethoven asks for (one now defunct) draw forth the quieter, softer colours that are key to establishing the devotional mood Harnoncourt’s performance seeks.

Though he never drives or hectors, Harnoncourt brings a sense of unalloyed joy to the Gloria, after which we experience gentler rhythms and more muted colours during the mysteries of the Credo, a movement Beethoven himself finishes with an upwards Fall, a mysterious vanishing towards the stars.

Not the least of the benefits Harnoncourt brings to the work is the almost tactile feel his choir and soloists have for the Latin text. No performance I know delivers the tenors’ great unaccompanied cry ‘Et resurrexit’ with the voltage of Klemperer’s old 1951 Vox recording (6/53 – nla). Yet Harnoncourt’s is unforgettable too since it marries joy, shock and wonder in more or less equal measure.

The soloists were clearly hand-picked for the enterprise, not least the tenor Johannes Chum, whose singing can best be described as seraphic. The recording, by engineers from Austrian Radio, is mellow-toned yet crystal-clear, so beautifully adjusted are the balances between solo and choral voices and the lovely sounds of Concentus Musicus’s old instruments. I read that Harnoncourt wished this recording to be, in some sense, his personal legacy. It’s not difficult to see why.