augustus 2016
Dowland: Lachrimae
Phantasm
Het zijn aangrijpende uitvoeringen van muziek vol melancholie en een diepe schoonheid, uitgevoerd door Elizabeth Kenny en Phantasm, onder leiding van Laurence Dreyfus: een werkelijk prachtige opname van Dowland.

Hoe omschrijf je Dowlands Lachrimae, of Seaven Teares? Zeven pavanen voor vijfstemmige viola da gamba met luit, elk een subtiele transformatie van de pavan die in de liedversie bekendstaat als ‘Flow my tears’, zouden een begin zijn, maar doen nauwelijks recht aan de geduldige stroom van prachtig getekende en nauw opgeroepen emotie. Dit zijn geen ‘divisie’-variaties, maar een reeks nieuwe stukken, elk gerelateerd aan zijn metgezellen door het vallende motief dat het lied opent, maar ook door talrijke belangrijke kruisverwijzingen tussen hen. In de woorden van Laurence Dreyfus zijn ze ‘een uitgebreid proces van reflectie op een poëtisch-muzikaal thema’.
De uitvoeringen van Phantasm zijn volkomen overtuigend en absorberend. Ze putten rijkelijk uit hun diepte, intensiteit en homogeniteit van toon, hun scherpte op de altijd actieve emotionele flux van de muziek laat hen niet bang om krachtige gebaren van articulatie en dynamiek te gebruiken om een punt te maken. Dit scherpe besef van de kracht van de muziek strekt zich uit tot hun uitvoeringen van de 14 andere stukken die Dowland in zijn Lachrimae-publicatie opnam, waarvan de meeste bewerkingen zijn van zijn eigen liederen en dansen. Maar hoewel veel stukken luchtig, kort en vertrouwd zijn, is er in de handen van Phantasm niets routineus. Semper Dowland semper Dolens (eerder in de stijl van de zeven pavans) eindigt in verpletterende stilte, The King of Denmark’s Galliard is trots op zijn mannelijke kracht, terwijl The Earl of Essex his Galliard of Mr George Whitehead his Alman echt rocken met wat Dreyfus definieert als ritmische ‘sprongen’ en ‘landingen’. Zelfs de timing van de gaten tussen de stukken is onderdeel van de act, zorgvuldig beoordeeld om effectieve groeperingen en overgangen te creëren.
De cd is prachtig gepresenteerd, met leesbare en inzichtelijke artikelen in het boekje van Dreyfus en Elizabeth Kenny. Dowland karakteriseerde zijn zeven pavans als ‘passionate’, en men kan de ware passie van Dreyfus en zijn uitvoerders voelen in wat alle kenmerken heeft van een klassieke opname

How to describe Dowland’s Lachrimae, or Seaven Teares? Seven pavans for five-part viol consort with lute, each a subtle transformation of the pavan known in its song version as ‘Flow my tears’, would be a start, but hardly does justice to its patient flow of exquisitely drawn and closely summoned emotion. These are not ‘division’ variations but a sequence of new pieces, each related to its companions by the falling motif that opens the song but also by numerous significant cross-references between them. In Laurence Dreyfus’s words, they are ‘an extended process of reflection on a poetic-musical theme’.
Phantasm’s performances are totally convincing and absorbing. Drawing richly on their depth, intensity and homogeneity of tone, their acuity to the music’s ever-active emotional flux leaves them unafraid to use forceful gestures of articulation and dynamics to make a point. This keen awareness of the music’s power extends to their performances of the 14 other pieces Dowland included in his Lachrimae publication, most of which are arrangements of his own songs and dances. But while many are light-hearted, short and familiar, nothing is routine in Phantasm’s hands. Semper Dowland semper Dolens (rather more in the mould of the seven pavans) ends in crushing silence, The King of Denmark’s Galliard is proud of its manly power, while The Earl of Essex his Galliard or Mr George Whitehead his Alman really rock with what Dreyfus defines as rhythmic ‘jumps’ and ‘landings’. Even the timings of the gaps between pieces are part of the act, carefully judged to create effective groupings and segues.
The CD is beautifully presented, with readable and insightful booklet articles by Dreyfus and Elizabeth Kenny. Dowland characterised his seven pavans as ‘passionate’, and one can sense the true passion of Dreyfus and his performers in what has all the hallmarks of a classic recording