juli 2016
David Bruce: Gumboots – Johannes Brahms: Clarinet Quintet
Julian Bliss & Carducci String Quartet
Julian Bliss is alert en levendig voor de kracht van dans in een aangrijpend nieuw werk voor klarinet; hij en het Carducci Quartet zijn in het werk van Brahms eveneens verenigd.

Hier is een dubbel genot. Ten eerste een boeiend nieuw werk dat een plek in het kamerrepertoire verdient; ten tweede een gepassioneerd verslag van Brahms’ Klarinetkwintet dat zich staande kan houden tegenover de concurrentie. De Britse klarinettist Julian Bliss bouwt een opmerkelijke internationale carrière op en wordt hier vergezeld door het Carducci Quartet, waarvan Shostakovich vorig jaar (in concert en op cd) mij enorm heeft geïmponeerd.
Gumboots is van David Bruce (wiens geweldige nieuwe opera Nothing onlangs in première ging in Glyndebourne). De titel is afgeleid van gumbootdansen – een vorm van geheime communicatie die werd ontwikkeld door zwarte mijnwerkers in het Zuid-Afrika van de Apartheid, waar het slaan van laarzen en kettingen in de overstroomde mijnen een soort dans werd. Een lange, rustige openingsbeweging maakt plaats voor vijf korte, ongelooflijk pakkende dansen. Met een dubbele basklarinet is Bliss in zijn element, elke dans is sterk ritmisch, met een kenmerkend folkgevoel. Het plezier van de uitvoerders is voelbaar.
In de Brahms is de toon van Bliss niet zo weelderig als die van Andreas Ottensamer of Martin Fröst op hun recente opnames, maar wel stevig en rond, met een fruitig chalumeau-register. Waar Ottensamer en Fröst samenwerken met beroemde strijkerspartners (Janine Jansen, Leonidas Kavakos, Antoine Tamestit en Maxim Rysanov in de bezetting), profiteert Bliss van een strijkkwartet dat gewend is om dag in dag uit samen te spelen. Er zit een schurende, bijna pezige kwaliteit in het spel van het Carducci Quartet waarvan ik niet zeker wist of het goed bij Brahms zou passen, maar ik genoot enorm van hun drive en toewijding. Ze injecteren een veel groter gevoel van doelgerichtheid in hun verslag, vooral in het Adagio, dat elders kan veranderen in een wenteling. Bliss geniet hier van de Hongaarse folk-geïnspireerde riffs (tr 8, 2'59"), wat een improvisatorisch gevoel aan zijn spel geeft. Er is levendige vreugde in het Presto non assai gedeelte van het derde deel en de finale behoudt momentum – in elk deel zijn Bliss en de Carduccis sneller dan Ottensamer en Fröst. Voor openhartige Brahms en een meeslepend nieuw werk, is dit ten zeerste aan te raden.

Here’s a double delight. First, an engaging new work which deserves a place in the chamber repertory; second, a passionate account of Brahms’s Clarinet Quintet which can hold its head high against starrier competition. British clarinettist Julian Bliss is forging a notable international career and is joined here by the Carducci Quartet, whose Shostakovich last year (in concert and on disc) impressed me hugely.
Gumboots is by David Bruce (whose terrific new opera Nothing premiered at Glyndebourne recently). Its title derives from gumboot dancing – a type of secret communication developed by black miners in Apartheid South Africa, where the slapping of boots and chains in the flooded mines turned into a sort of dance. A long, tranquil opening movement gives way to five short, incredibly catchy dances. Doubling bass clarinet, Bliss is in his element, each dance strongly rhythmic, with a distinctive folk feel. The performers’ sense of fun is palpable.
In the Brahms, Bliss’s tone isn’t quite as opulent as Andreas Ottensamer or Martin Fröst on their recent recordings but it’s firm and rounded, with a fruity chalumeau register. Where Ottensamer and Fröst team up with celebrity string partners (Janine Jansen, Leonidas Kavakos, Antoine Tamestit and Maxim Rysanov among the line-ups), Bliss benefits from a string quartet used to playing together day in, day out. There is an abrasive, almost wiry quality to the Carducci Quartet’s playing which I wasn’t sure would be well suited to Brahms, but I enjoyed their drive and commitment enormously. They inject a much greater sense of purpose into their account, especially in the Adagio, which can turn into a wallow elsewhere. Bliss relishes the Hungarian folk-inspired riffs here (tr 8, 2'59"), bringing an improvisatory feel to his playing. There’s vivacious joy in the Presto non assai section of the third movement and the finale maintains momentum – in every movement, Bliss and the Carduccis are swifter than Ottensamer and Fröst. For forthright Brahms and a toe-tapping new work, this is strongly recommended.