mei 2016


Ibert: Orchestral Works

Suisse Romande Orchestra o.l.v. Neeme Järvi

Neeme Järvi en zijn uitstekende spelers bieden ons elegante uitvoeringen van de twee bekendste werken van de Franse componist, samen met minder bekende stukken die allemaal een rijk gevoel voor context toevoegen.

Ibert beweerde altijd dat hij geen compositiescholen of esthetische bewegingen volgde, hoewel zijn reputatie wordt belemmerd door beschuldigingen van eclecticisme, en zijn werk tussen zijn aantrekkingskracht tot postimpressionisme (Ravel was een goede vriend) en een voorliefde voor het jazz-geïnspireerde modernisme van Les Six (Milhaud en Honegger waren medestudenten compositie).

Neeme Järvi onderzoekt de schijnbare tegenstrijdigheden door zijn twee bekendste werken te contextualiseren, de Debussiaanse Escales… (1920), geïnspireerd door mediterrane aanloophavens tijdens Iberts marinedienst in de Eerste Wereldoorlog, en het populaire Divertissement uit 1930, afgeleid van zijn incidentele muziek voor een productie van Eugène Labiches An Italian Straw Hat. Järvi geeft ons een donkerder Divertissement dan normaal. De humor is eerder bijtend dan luchtig, de toon soms scherp. Maar de glinsterende Nocturne, met zijn evenwichtige pianosolo, transporteert ons naar een sensuele wereld die uitgebreider wordt verkend in Escales…, en de laatste krijgt een van zijn beste uitvoeringen op schijf, superieur genuanceerd en behoorlijk voortreffelijk gespeeld.

Het is echter de rest van de cd die het speciaal maakt. De Suite symphonique, ‘Paris’ slingert schreeuwerig tussen het mechanisme van Pacific 231 en de meest stijlvolle foxtrots en walsen in zijn weergave van een krioelende metropool. De trieste, spookachtige Sarabande pour Dulcinée komt van de soundtrack voor George Pabsts film Don Quichotte uit 1933, oorspronkelijk aangeboden aan Ravel, die te ziek was om het op zich te nemen. Ibert was ook een meester van de pièce d’occasion, en Järvi neemt de oproerige Bacchanale op, geschreven ter gelegenheid van de 10e verjaardag van het Derde Programma – je vraagt ​​je af wat de BBC ervan vond – en de grandioze Ouverture de fête, in opdracht gegeven in 1940, naast Strauss’ Japanische Festmusik, voor de 2600e verjaardag van de oprichting van de Japanse keizerlijke dynastie. Ibert komt hieruit naar voren als een voortreffelijk componist, wiens eenheid ligt in zijn bijna brutale diversiteit, en die vaak verre van frivool is zoals sommigen hebben beweerd. En de cd stelt Järvi in ​​staat zijn Zwitserse orkest tot in de perfectie te laten horen. Heel fraai.

Ibert always claimed he followed no compositional schools or aesthetic movements, though his reputation is hampered by charges of eclecticism, and his work between his gravitation towards post-Impressionism (Ravel was a close friend) and a fondness for the jazz inflected modernism of Les Six (Milhaud and Honegger were fellow composition students).

Neeme Järvi examines the apparent contradictions by contextualising his two best-known works, the Debussian Escales… (1920), inspired by Mediterranean ports of call during Ibert’s First World War naval service, and the popular Divertissement of 1930, derived from his incidental music for a production of Eugène Labiche’s An Italian Straw Hat. Järvi gives us a darker Divertissement than usual. The humour is mordant rather than breezy, the tone at times acerbic. But the shimmering Nocturne, with its poised piano solo, transports us into a sensual world more fully explored in Escales…, and the latter gets one of its finest performances on disc, superbly nuanced, and quite exquisitely played.

It’s the rest of the CD, though, that makes it special. The Suite symphonique, ‘Paris’ swerves garishly between the mechanism of Pacific 231 and the classiest of foxtrots and waltzes in its depiction of a teeming metropolis. The sad, haunting Sarabande pour Dulcinée comes from the soundtrack for George Pabst’s 1933 film Don Quichotte, originally offered to Ravel, who was too ill to undertake it. Ibert was also a master of the pièce d’occasion, and Järvi includes the riotous Bacchanale, written to mark the 10th anniversary of the Third Programme – one wonders just what the BBC made of it – and the grandiose Ouverture de fête, commissioned in 1940, alongside Strauss’s Japanische Festmusik, for the 2600th anniversary of the founding of the Japanese imperial dynasty. Ibert emerges from it all as a fine composer, whose unity lies in his almost impudent diversity, and who is often far from frivolous as some have maintained. And the disc allows Järvi to show off his Swiss orchestra to perfection. Very fine.