april 2016
Scarlatti: 18 Sonatas
Yevgeny Sudbin
Meer dan tien jaar na zijn indrukwekkende debuut op het BIS-label – en inderdaad op onze pagina’s – met muziek van Scarlatti, keert Yevgeny Sudbin terug naar de componist met een waarlijk triomfantelijk recital.

In de uitgave van mei 2005 van Gramophone prees Bryce Morrison de deugden van een Scarlatti-plaat van een jonge Russische pianist. Hij heette Yevgeny Sudbin en het was zijn debuut op BIS. Tien jaar later besloot Sudbin dat het tijd was voor een nieuwe aflevering: 18 sonates, even ondernemend en fantasierijk geprogrammeerd als op die eerste plaat.
In het spelen zelf is er dezelfde vertrouwde mix van virtuositeit en verfijning die de eerste cd kenmerkte. Sudbin omarmt de volledige middelen van zijn Steinway Model D om deze muziek opnieuw te creëren voor een modern tijdperk, en beschrijft wat hij doet in zijn welsprekende boekje-essay als 'in feite een pianotranscriptie'. Net zoals Horowitz zijn piano's liet bewerken om het juiste geluid en de juiste reactiviteit te creëren voor Scarlatti's unieke muzikale visie, zo verandert Sudbin texturen, schuift hij zinnen een octaaf omhoog en maakt hij gebruik van het sustainpedaal op een manier die puristen dekking zal laten zoeken. Toch zouden zelfs zij misschien even moeten nadenken voordat ze zo'n vitaal levend muzikantschap afwijzen.
De openings 'Fuga', Kk417, wordt een miniatuursymfonie in omvang, van de vurig uitgesproken openingstoonladder tot de door Sudbin verbeterde orkestrale rijkdom van de slotmomenten. Herhalingen zijn nooit alleen dat - hij is niet tevreden met het toevoegen van versieringen of het veranderen van een dynamiek; in plaats daarvan krijgen we een gevoel van echte ontwikkeling. Dit klinkt misschien gekunsteld op papier en had heel goed in de handen van een mindere muzikant kunnen zijn, maar Sudbin is een kunstenaar van zeldzame verfijning, zoals hij hier voortdurend demonstreert. Hij verlegt de grenzen, ja, maar nooit alleen voor het schokeffect. Luister maar eens naar wat hij doet in de eerste helft van de A majeur Sonate, Kk208, waar wat een simpele kwartetbegeleiding in de linkerhand was, plotseling wakker wordt in de herhaling en een dialoog begint met de rechter. Het werkt omdat het, zonder een partituur voor je, moeilijk is om te zeggen wat het werk van de componist is en wat van de pianist, dus de twee combineren zich op natuurlijke wijze. Scarlatti's sonates waren het voedsel van Sudbins jeugdige studies in Rusland ('hij werd bijna beschouwd als een "Russische" componist, aangezien zijn sonates standaardrepertoire waren voor elke student aan de conservatoria en muziekscholen') - en dat blijkt uit zijn gevoel van volledige vertrouwdheid met de muziek, een gevoel dat hem enorme vrijheid geeft.
Elk stuk biedt nieuwe genoegens: Sudbins C majeur Sonate, Kk159, is buitengewoon vanwege het kleurenpalet – de manier waarop hij de openingshoornklanken een delicate waas van pedaal geeft de tweede keer rond, en versieringen toevoegt die in minder subtiele handen gewoonweg bizar zouden zijn, maar die hij met aplomb uitvoert. In dezelfde sonate klinkt Angela Hewitt, op haar recente cd, in vergelijking slechts voorzichtig.
Sommigen vinden misschien dat de ontroering van de F mineur Sonate, Kk69, het krachtigst overkomt als hij eenvoudig wordt gespeeld (door Anne Queffélec bijvoorbeeld, of Marcelle Meyer), maar Sudbins visie erop als een operascène van de allergrootste spanning is eindeloos fascinerend. Kijk nog eens naar Hewitts recente uitvoering en wat opvalt is dat, hoewel Sudbin veel radicaler is, Hewitt degene is die minder natuurlijk klinkt. Hij volgt dit stuk op met de rusteloos briljante Kk425 – een mijnenveld voor iedereen die niet aan de top van zijn kunnen staat – waarin hij niet alleen virtuositeit maar ook een vertrouwelijke kwaliteit uitstraalt.
Hij deelt met Horowitz het vermogen om landschappen en verhalen op te roepen in deze sonates, zo levendig en intens zijn ze geëtst. De zelden gespeelde Kk99 krijgt de tijd om zich uitgebreid te ontvouwen, zijn momenten van Spaans worden met de nodige generositeit gegeven, terwijl de neerwaartse ijlende toonladders van de g mineur Sonate, Kk373, levendig worden gegeven. Scarlatti's beruchte verraderlijke herhaalde noten kennen duidelijk ook geen angsten, hoe snel de tempomarkering ook is: sample gewoon wat hij doet in Kk29, 125 en 141, in de laatste van deze overtreft hij zelfs Pletnev, wat geen geringe prestatie is.
En zelfs in een stuk dat zo bekend is als Kk9, een van de hoogtepunten op Queffélecs cd, vindt Sudbin een zeldzame lichtheid en behendigheid die de meeste andere stukken zwaarwichtig laat klinken. Wanneer hij in de tweede helft nog meer met
dingen begint te spelen, is het verbazingwekkend en volkomen betoverend. Het resultaat had pronkerig kunnen zijn, en het is een eerbetoon aan zijn pianospel en muzikaliteit dat het helemaal niet zo klinkt.
De triomf van deze cd is niet dat je denkt 'wat een prachtig spel', maar 'wat een prachtige sonates'. Steeds weer verwonder je je over Scarlatti's eindeloze vindingrijkheid. En, veelzeggend, Sudbin eindigt op een diepzinnige noot met de teder naar binnen gekeerde Kk32, opnieuw voorzien van een weelderig vocale kwaliteit, die prachtig wordt vastgelegd door de gevoelige opname van BIS. Een winnaar.

Back in the May 2005 issue of Gramophone, Bryce Morrison extolled the virtues of a Scarlatti disc by a young Russian pianist. His name was Yevgeny Sudbin and it was his debut on BIS. Ten years on, Sudbin decided it was time for another instalment: 18 more sonatas, as enterprisingly and imaginatively programmed as on that first disc.
In the playing itself, there’s the same familiar mix of virtuosity and refinement that marked out the first CD. Sudbin embraces the full resources of his Steinway Model D to recreate this music for a modern age, describing what he does in his eloquent booklet essay as ‘in effect a piano transcription’. Just as Horowitz had his pianos doctored to create the right sound and reactivity for Scarlatti’s unique musical vision, so Sudbin changes textures, shifts phrases up an octave and avails himself of the sustaining pedal in a way that will have purists fleeing for cover. Yet even they should perhaps give pause before rejecting such vitally alive musicianship.
The opening ‘Fuga’, Kk417, becomes a miniature symphony in scope, from its fervently enunciated opening scale through to the Sudbin-enhanced orchestral richness of its closing moments. Repeats are never merely that – he’s not content simply to add ornamentation or change a dynamic; instead we get a sense of true development. This might sound contrived on paper, and could well have been in the hands of a lesser musician, but Sudbin is an artist of rare refinement, as he constantly demonstrates here. He pushes the boundaries, yes, but never simply for shock effect. Just listen to what he does in the first half of the A major Sonata, Kk208, where what was a simple crotchet accompaniment in the left hand suddenly wakes up in the repeat and starts a dialogue with the right. It works because, without a score in front of you, it’s hard to tell what is the work of the composer and what the pianist, so naturally do the two combine. Scarlatti’s sonatas were the food of Sudbin’s youthful studies in Russia (‘he was almost considered a “Russian” composer since his sonatas were standard repertoire for any student at the conservatories and music schools’) – and it shows in his sense of complete familiarity with the music, one that allows him tremendous freedom.
Each piece offers fresh delights: Sudbin’s C major Sonata, Kk159, is extraordinary for its range of colour – the way he gives the opening horn calls a delicate haze of pedal the second time around, and adds ornamentation that in less subtle hands would be merely outlandish, yet which he carries off with aplomb. In the same sonata, Angela Hewitt, on her recent disc, sounds merely careful by comparison.
Some might find that the poignancy of the F minor Sonata, Kk69, comes across most powerfully when played simply (by Anne Queffélec, for example, or Marcelle Meyer), yet Sudbin’s view of it as an operatic scena of the utmost tension is endlessly fascinating. Again, turn to Hewitt’s recent performance and what’s striking is that, though Sudbin is much more radical, Hewitt is the one who sounds less natural. He follows this piece with the restlessly brilliant Kk425 – a minefield for anyone not at the top of their game – in which he conveys not only virtuosity but a confiding quality too.
He shares with Horowitz an ability to conjure up landscapes and narratives within these sonatas, so vividly and intensely are they etched. The rarely played Kk99 is given time to unfold expansively, its moments of Spanishry given with due generosity, while the downwards-rushing scales of the G minor Sonata, Kk373, are vibrantly given. Scarlatti’s famously treacherous repeated notes clearly hold no fears either, no matter how fast the tempo marking: just sample what he does in Kk29, 125 and 141, in the last of these outplaying even Pletnev, which is no mean feat.
And even in a piece as well known as Kk9, one of the highlights on Queffélec’s disc, Sudbin finds a rare lightness and dexterity that leaves most others sounding ponderous. When he starts to play with
things even more in the second half, it’s astonishing and utterly mesmerising. The result could have been show-offy, and it’s a tribute to his pianism and musicality that it doesn’t sound that way at all.
The triumph of this disc is not that it makes you think ‘what wonderful playing’, but ‘what wonderful sonatas’. Again and again you marvel at Scarlatti’s endless invention. And, tellingly, Sudbin ends on a profound note with the tenderly inward Kk32, again given a lusciously vocal quality, which is beautifully captured by BIS’s sensitive recording. A winner.