februari 2016


Leclair: Scylla & Glaucus

Les Nouveaux Caractères o.l.v. Sébastien d’Hérin

Drama, emotie en een aantal verrukkelijke muziek, verzorgd door Leclair in zijn enige opera, die hier op voortreffelijke en geestdriftige wijze wordt bepleit.

Bij Homerus is het Circe die Odysseus waarschuwt voor de gevaren van het sturen van zijn schip tussen twee rotsen: de ene is de thuisbasis van Scylla, een zeskoppig monster dat zeelui van passerende schepen weggriste; de ​​andere wordt bewoond door Charybdis, die draaikolken veroorzaakt die hele bemanningen naar hun dood sleuren. Maar deze opera is ontleend aan Ovidius' Metamorfosen, en het is Circe zelf die het vreselijke lot van Scylla, een onschuldige nimf, teweegbrengt.

Leclairs enige opera werd in oktober 1746 opgevoerd in de Opéra van Parijs. De zangers waren onder meer Marie Fel en Pierre de Jélyotte, de sterren van veel van Rameaus opera's; de dansers waren onder meer de eveneens Ramelliaanse La Camargo. Het werd 18 keer opgevoerd, waarna het verdween. De proloog verheerlijkt verrassend genoeg Lodewijk XV en de dauphin; we zouden terug kunnen zijn in de tijd van Lully en de Zonnekoning. Het verhaal is eenvoudig. Scylla is onverschillig voor de liefde: ze verwerpt de benadering van een herder en een sylvan, ondanks de pleidooien van het koor, en is boos wanneer Glaucus dezelfde tactiek probeert. Glaucus wendt zich tot Circe voor hulp. De tovenares, verliefd, probeert hem onmiddellijk te betoveren en zweert wraak wanneer Glaucus, na bijna te zijn bezweken, wegrent. Scylla besluit dat ze toch van hem houdt, maar ze wordt vergiftigd door de onvergeeflijke Circe. De laatste scène toont de Straat van Messina, met Charybdis en de getransformeerde Scylla; Circe vliegt weg en spreekt vloeken uit.

Het libretto is bruikbaar, maar de plot vertoont tekenen van onervarenheid. Circe's ministers betoveren Glaucus op hun gemak, maar het kost slechts twee woorden van zijn vriend Lichas om hem weer bij zinnen te brengen; en zijn reactie op Scylla's metamorfose grenst aan het oppervlakkige. De muziek is echter uitstekend en verdient meer bekendheid. De levendige orkestrale composities omvatten snelle toonladders als Circe haar slechtste spel laat zien, een musette (de dans) met een musette (de doedelzak) en oorstrelend hemiolen, waarbij de ritmische puls de maatstrepen doorsnijdt. De harmonische taal is ook effectief: een verrassende onderbroken cadans maakt bijvoorbeeld Glaucus' ware gevoelens duidelijk.

Les Nouveaux Caractères onder Sébastien d'Hérin zingen en spelen prachtig. Anders J Dahlin, een oude rot in het vak in dit repertoire, is uitstekend bij stem. Emőke Barath vangt de tedere en vurige kanten van Scylla's karakter perfect, en Caroline Mutels oproep van de helse goden is net zo aangrijpend als die van Véronique Gens op diens eerste cd 'Tragédiennes' (Virgin, 8/06). Het boekje zit vast aan de set, wat het geheel onhandelbaar maakt, en het libretto-cum-vertaling markeert de tracknummers niet. Zulke ergernissen zijn niet ernstig genoeg om een ​​oprechte aanbeveling in de weg te staan.

In Homer, it is Circe who warns Odysseus of the perils of steering his ship between two rocks: one the home of Scylla, a six-headed monster given to snatching sailors from passing vessels; the other occupied by Charybdis, who causes whirlpools that drag entire crews to their death. But this opera is drawn from Ovid’s Metamorphoses, and it’s Circe herself who brings about the dreadful fate of Scylla, an innocent nymph.

Leclair’s only opera was performed at the Paris Opéra in October 1746. The singers included Marie Fel and Pierre de Jélyotte, the stars of many of Rameau’s operas; the dancers included the equally Ramellian La Camargo. It ran for 18 performances, after which it disappeared. The Prologue surprisingly glorifies Louis XV and the Dauphin; we could be back in the days of Lully and the Sun King. The story is a simple one. Scylla is indifferent to love: she rejects the approach of a shepherd and a sylvan, despite the advocacy of the chorus, and is angered when Glaucus tries the same tack. Glaucus turns to Circe for help. The sorceress, smitten, immediately seeks to enchant him and vows vengeance when, after nearly succumbing, Glaucus dashes off. Scylla decides that she loves him after all, but she is poisoned by the unforgiving Circe. The last scene shows the Straits of Messina, with Charybdis and the transformed Scylla; Circe flies off, uttering curses.

The libretto is serviceable, but the plotting shows signs of inexperience. Circe’s ministers bewitch Glaucus at leisure, but it only takes two words from his friend Lichas to recall him to his senses; and his response to Scylla’s metamorphosis verges on the perfunctory. The music, though, is excellent and deserves to be better known. The vivid orchestral writing includes rushing scales as Circe does her worst, a musette (the dance) with a musette (the bagpipe), and ear-tickling hemiolas, where the rhythmic pulse cuts across the bar-lines. The harmonic language is effective, too: a surprising interrupted cadence, for instance, makes clear Glaucus’s true feelings.

Les Nouveaux Caractères under Sébastien d’Hérin sing and play splendidly. Anders J Dahlin, an old hand in this repertoire, is in excellent voice. Emőke Barath catches the tender and the fiery sides to Scylla’s character perfectly, and Caroline Mutel’s summoning of the infernal deities is as gripping as Véronique Gens’s on the latter’s first ‘Tragédiennes’ CD (Virgin, 8/06). The booklet is attached to the set, making the whole thing unwieldy, and the libretto-cum-translation doesn’t mark the track numbers. Such annoyances are not serious enough to preclude a wholehearted recommendation.