februari 2016


Mendelssohn: Op. 44, Nos. 1, 2

Cecilia Quartet

Het Cecilia Quartet, voormalig winnaar van de Banff Quartet Competition, benadert deze middelste Mendelssohn-kwartetten op wonderbaarlijke wijze met elegantie en liefde.

Het Cecilia Quartet kreeg internationale aandacht toen ze de Banff Quartet Competition van 2010 wonnen. Tegenwoordig combineren ze een internationaal tourschema met een positie als ensemble-in-residence aan de Universiteit van Toronto. Voor hun eerste Mendelssohn-opname kiezen ze verfrissend twee van de minder gespeelde middenkwartetten. Minder gespeelde maar zeker geen mindere meesterwerken, en vanaf het openingsarpeggio van Op. 44 nr. 1, blijken de Cecilia overtuigende pleitbezorgers. Ze vinden een fijne balans tussen de schichtige kwaliteiten van de componist en zijn tedere kant, wat resulteert in opvallend openhartige lezingen. Hun tremolo's - zo'n favoriet hulpmiddel van Mendelssohn - lijken in 57 variëteiten te komen, terwijl zelfs bij fortissimo texturen open en luchtig blijven, dankzij hun minutieus overwogen voicings, overgebracht via een sympathieke opname.

Hoogtepunten zijn er in overvloed: het langzame deel van Op. 44 nr. 1 (dat een betoverende toegift vormt voor Elias' Wigmore Hall Live-recital), bijvoorbeeld, waarin de uitbundige melodie van de eerste viool perfect in evenwicht is met pizzicato altviool en cello; hier maken de Cherubini minder gebruik van de pizzicato-begeleiding, terwijl de Eschers wat meer bedachtzaam zijn, qua snelheid. Het tempo van de Cecilia in de finale van hetzelfde kwartet is ook uitstekend – met een echt gevoel van presto, maar toch nog steeds tijd om expressief te fraseren. Zowel de Escher als de Cherubini hebben hier een echte drive, maar iets minder variatie in hun tonale palet.

Het tweede kwartet is net zo boeiend, het eerste deel wordt met genegenheid gegeven zonder zoetsappig te worden, Mendelssohns vele transformaties van het hunkerende openingsmotief nodigen uit tot een reactie van grote verscheidenheid van de Cecilia. Ik wou alleen dat ze de herhaling van de expositie hadden opgenomen (die ook ontbrak in het eerste deel van Op. 44 nr. 1). De Elias nemen dit deel opvallend langzaam, maar geven het een introversie die enorm effectief is; de Cherubini en Eroica, ook relatief ruim, zijn minder hart-op-de-mouw. De Cecilia vangen de onschuldige kwaliteit van de opening van het langzame deel, en reageren subtiel terwijl Mendelssohns harmonische taal donkerder wordt. En, net als in de finale van Op. 44 nr. 1, combineren ze energie met fijnzinnige details. Een geweldige prestatie.

The Cecilia Quartet came to international attention when they won the 2010 Banff Quartet Competition. These days they combine an international touring schedule with a position as ensemble-in-residence at the University of Toronto. For their first Mendelssohn recording they refreshingly choose two of the lesser-played middle quartets. Lesser-played but in no way lesser masterpieces, and from the opening upwards-sweeping arpeggio of Op 44 No 1, the Cecilia prove to be compelling advocates. They find a fine balance between the composer’s skittish qualities and his tenderer side, resulting in notably open-hearted readings. Their tremolos – such a favourite device of Mendelssohn – seem to come in 57 varieties, while even at fortissimo textures remain open and airy, thanks to their minutely considered voicings, conveyed via a sympathetic recording.

Highlights are many: the slow movement of Op 44 No 1 (which forms an enchanting encore to the Elias’s Wigmore Hall Live recital), for instance, in which the first violin’s fulsome melody is perfectly balanced against pizzicato viola and cello; here the Cherubini make less of the pizzicato accompaniment, while the Escher are a tad more deliberate, speed-wise. The Cecilia’s pacing of the same quartet’s finale is also outstanding – with a real sense of presto yet still having time to phrase expressively. Both the Escher and Cherubini have a real drive here but slightly less variety in their tonal palette.

The second quartet is just as engaging, its first movement given with affection without becoming saccharine, Mendelssohn’s many transformations of the yearning opening motif inviting a response of great variety from the Cecilia. I only wish that they’d included the exposition repeat (also missing from the first movement of Op 44 No 1). The Elias take this movement strikingly slowly but lend it an introversion that is enormously effective; the Cherubini and Eroica, also relatively spacious, are less heart-on-sleeve. The Cecilia capture the innocent quality of the slow movement’s opening, subtly reacting as Mendelssohn’s harmonic language darkens. And, as in the finale of Op 44 No 1, they combine energy with finely pointed details. A terrific achievement.