januari 2016


Wilhelm Friedemann Bach: Concertos pour clavecin et cordes

Maud Gratton & Il Convito

Levendige, elegante en levendige uitvoeringen, vastgelegd in passend levendig geluid, van muziek van de altijd intrigerende figuur van WF Bach, de oudste zoon van Bach.

Bachs oudste zoon, voor wie het gewicht van de erfenis van zijn vader – emotioneel en anderszins – bijdroeg aan zijn verspreiding van de bezittingen om zijn beruchte precaire professionele bestaan ​​te verzachten, vindt hier glinsterende en karaktervolle verdediging in Maude Grattons briljant geprojecteerde recital met haar een-op-een-partij strijkersgroep, Il Convito. WF Bach komt vaak met een vast dieet van reputatie-bagage (voordat je een noot hoort), maar dit programma daagt het idee uit dat alleen de solo-klaviervignetten een plaats in het repertoire verdienen.

Van het begin van de melancholische zoektocht van het A mineur Klavecimbelconcert tot de zeer bewerkte pushmi-pullyu van het belangrijke E mineur werk, ontstaat een meeslepende concentratie van harmonische en textuurdetails. Het is een stijl die een koers vaart die rechtstreeks tussen de motivische strakheid van zijn vader en de afwijkende galant van zijn collega's ligt, en die het beste tot uitdrukking komt in de omlijstende werken uit zijn vroege en late periodes (c1730 en 1770).

Wat Gratton en Il Convito zo overtuigend overbrengen in hun verzachtende en elegante uitvoeringen is dat, voorbij Wilhelm Friedemanns grillige figuren, mentale robuustheid en kwetsbaarheid samengaan als een soort verwaandheid. Dit wordt perfect geïllustreerd in de knorrige Sinfonia, die fungeert als een van de twee afleidende schakels tussen de concerten: JSB's gespierdheid maakt meteen plaats voor de wispelturige terzijdes van CPE Bach, maar met Wilhelm Friedemann die een dosis bestudeerde instabiliteit toevoegt.

Of het nu echt allemaal verwaandheid is of gedeeltelijk autobiografie, de WFB-ervaring is zelden ontspannend. De gelaagdheid van filigraan, die Carl Zelter, Mendelssohns leraar, ongetwijfeld aanzette om zijn muziek als ‘petty and pietluttig’ te beoordelen, wordt met uitzonderlijke koelbloedigheid behandeld door Gratton en haar collega’s, die de muziek openlijk laten spreken in haar boeiende en ongedwongen solospel, met de donkergekleurde strijkers die responsief en voornamelijk op toon zijn.

Iets klopt nooit helemaal bij WF Bach. Paradoxaal genoeg leidt intelligente herkenning hiervan door uitvoerders tot een idiosyncratische flair die het zeker waard is om te verkennen. Het meest betoverend is het kleine Menuet uit de Sinfonia: een vignette, niet verrassend. Dit is een release die ons een beetje meer vertelt over deze getalenteerde maar onhandige nakomeling van een zeer geweldige vader.

Bach’s eldest son, for whom the weight of his father’s inheritance – emotionally and otherwise – contributed to his dispersing the chattels to mitigate his famously precarious professional existence, finds glistening and characterful advocacy here in Maude Gratton’s brilliantly projected recital with her one-to-a-part string group, Il Convito. WF Bach often comes with a staple diet of reputational baggage (before one hears a note), but this programme challenges the notion that only the solo keyboard vignettes deserve a place in the repertoire.

From the beginning of the melancholic questing of the A minor Harpsichord Concerto to the highly wrought pushmi-pullyu of the significant E minor work, a riveting concentration of harmonic and textural detail emerges. It’s a style that sails a course straight between his father’s motivic tautness and the dissenting galant of his peers, and it finds its best expression in the framing works, from his early and late periods (c1730 and 1770).

What Gratton and Il Convito convey so persuasively in their assuaging and elegant performances is that, beyond Wilhelm Friedemann’s capricious figures, mental robustness and vulnerability cohabit as a kind of conceit. This is perfectly exemplified in the knotty Sinfonia, acting as one of two diverting links between the concertos: JSB’s muscularity at once yields to the fickle asides of CPE Bach but with Wilhelm Friedemann adding a dose of studied instability.

Whether it’s really all conceit or part-autobiography, the WFB experience is rarely relaxing. The layering of filigree, which doubtless encouraged Carl Zelter, Mendelssohn’s teacher, to judge his music as ‘petty and fussy’, is handled with exceptional sangfroid by Gratton and her colleagues, letting the music speak openly in her engaging and unforced solo playing, with the dark-hued strings responsive and mainly in tune.

Something never quite adds up in WF Bach. Paradoxically, intelligent recognition of this by performers leads to an idiosyncratic flair which is well worth exploring. Most beguiling is the little Minuet from the Sinfonia: a vignette, unsurprisingly. This is a release that tells us a little bit more about this talented but awkward offspring of a very great father.