november 2017
Sibelius: Piano Pieces
Leif Ove Andsnes
Meer Sibelius – maar enigszins anders dan hierboven. Als u zich ooit heeft afgevraagd waarom Sibelius’ pianomuziek wordt verwaarloosd, dan heeft Leif Ove Andsnes dat ook gevraagd: en hier zet hij zich in om de meningen over de kwestie te veranderen.

Het was de overleden Charles Rosen die erop stond dat muziek alleen een vast onderdeel van een levend repertoire wordt als muzikanten het willen uitvoeren. Leif Ove Andsnes spant zich in om niet te veel te beweren: Sibelius' pianomuziek 'bewoont een privéwereld, het is bijna niet voor het publiek, maar iets om voor een vriend te spelen, of zelfs alleen'; maar zijn smaak en gecultiveerde muzikaliteit zijn samengekomen om een aspect van Sibelius' output te promoten dat gewoonlijk als de moeite niet waard wordt beschouwd. Van de 117 opusnummers duiden er 19 op werken voor solopiano aan, en Andsnes heeft als missie om het beste ervan uit de schaduw te halen. Hij maakte deze opname een jaar geleden in Berlijn en Sony heeft hem uitstekend geluid gegeven. Zijn pleidooi is sterk en precies goed gestemd, en ik ben bereidwillig en nogal onverwachts gewonnen, misschien omdat ik, net als de meeste mensen, de neiging heb om geaccepteerde ideeën te klakkeloos te accepteren. Sibelius was een reus en alle nummers hier dragen bij aan onze kennis over hem.
Hij was een violist, geen pianist, en zorgvuldige selectie was noodzakelijk. De piano was altijd in zijn leven, ook al was het soms slechts een hulpje, via zijn improvisatie, bij orkestrale compositie. Hij deed zichzelf geen plezier door er soms denigrerend over te spreken, en hij lijkt het nooit als een vriend te hebben beschouwd. Andsnes heeft elke gepubliceerde noot onderzocht, verworpen wat ongelijk is, en hij is hier en daar stoutmoedig genoeg geweest om hem ‘een beetje te helpen’ – in de eigen bewerking van de componist van zijn Valse triste uit 1904, bijvoorbeeld. Er is documentair bewijs dat Sibelius niet te beroerd was om hulp te accepteren van bekwame spelers, hoewel niemand iets lijkt te hebben kunnen doen voor zijn ambitieuze Sonate in F, die nog steeds brede instemming geniet als een no-go area.
Doe uw ontdekkingen en verwacht in eerste instantie misschien niet te veel; het recital bouwt zich op. De oppervlakken van de stukken lijken misschien eenvoudig, maar ze kunnen veranderen in iets verrassends en karakteristieks dankzij een gevoeligheid die interessant en rijk is. Niemand anders had ze kunnen schrijven. De verwijzingen die u soms opmerkt naar andere componisten die Sibelius leuk vond – Schumann, Grieg, Tsjaikovski, Prokofjev zelfs – zijn een attractie. In de latere sets haakt u meteen in op zijn emancipatie van alle 19e-eeuwse modellen, en de sobere schoonheid en zeldzame sfeer van zijn volwassen manier van doen zijn om van te genieten. Ik had als student een exemplaar van de Sonatine in fis mineur, maar heb er toen weinig mee gedaan; in de context van dit recital, chronologisch gerangschikt, is Andsnes een ideaal voorbeeld van zijn onorthodoxe en privéwereld.
Andrew Mellor heeft interessante punten in het boekje, maar ik wou dat het duidelijker was uiteengezet. Naast de genummerde tracklijsten is er een wirwar van opusnummers om te onderhandelen, evenals timing en deeltitels in drie talen. Voor compositiedata moet je naar de tekst kijken. Een merkwaardige en ernstige omissie zijn de data van Sibelius' leven, die nergens te vinden zijn.

It was the late Charles Rosen who insisted that the only way music becomes established as part of a living repertory is through musicians wanting to perform it. Leif Ove Andsnes is at pains not to claim too much: Sibelius’s piano music ‘inhabits a private world, it is almost not for the public, but something to play for a friend, or even alone’; but his taste and cultivated musicianship have come together to promote an aspect of Sibelius’s output that has customarily been regarded as not worth the bother. Of 117 opus numbers, 19 denote works for solo piano, and Andsnes is on a mission to bring the best of them out of the shadows. He made this recording in Berlin a year ago, and Sony has given him excellent sound. His advocacy is strong and pitched just right, and I’ve been won over willingly and rather unexpectedly, perhaps because like most people I tend to accept received ideas too unquestioningly. Sibelius was a giant and all the tracks here contribute to our knowledge of him.
He was a violinist, not a pianist, and careful selection has been necessary. The piano was always in his life even though it was only a helpmate at times, through his improvising, to orchestral composition. He did himself no favours by sometimes speaking disparagingly of it, and he never seems to have regarded it as a friend. Andsnes has examined every published note, rejecting what is uneven, and he has been bold enough, here and there, to ‘help him a little’ – in the composer’s own arrangement of his Valse triste of 1904, for instance. There is documentary evidence that Sibelius was not above accepting help from accomplished players, though no one appears to have been able to do anything for his ambitious Sonata in F, which continues to attract widespread agreement as a no-go area.
Make your discoveries, and at first perhaps do not expect too much; the recital builds. The surfaces of the pieces may be apparently simple but they can turn into something surprising and characteristic thanks to a sensibility that is interesting and rich. No one else could have written them. The references you sometimes catch to other composers Sibelius liked – Schumann, Grieg, Tchaikovsky, Prokofiev even – are an attraction. In the later sets you latch on straight away to his emancipation from all 19th-century models, and the austere beauty and rare atmosphere of his mature manner are to be savoured. I had a copy of the Sonatina in F sharp minor as a student but made little of it then; in the context of this recital, arranged chronologically, Andsnes makes an ideal case for its unorthodoxy and private world.
Andrew Mellor has interesting points to make in the booklet but I wish it were set out more clearly. Besides the numbered track-listings there is a thicket of opus numbers to negotiate as well as timings and movement titles in three languages. For dates of composition you have to go to the text. A curious and serious omission are the dates of Sibelius’s life, which are nowhere to be found.