november 2017


Dvořák: Quintets, Op. 81 & 97

Pavel Haas Quartet & Pavel Nikl & Boris Giltburg

Nog een Pavel Haas Quartet-cd, nog een triomf. Ze lijken altijd helemaal op te gaan in alles wat ze spelen, zowel wat betreft hun verstandhouding als hun instinctieve begrip van de partituur.

Slechts een maand nadat de Takács en Laurence Power indruk maakten met hun Dvořák Op 97 Quintet, komt dit van het Pavel Haas Quartet, dat wordt vergezeld door Pavel Nikl, de oprichter van het kwartet, de altviolist. Het is de gelukkigste reünie en hun gevoel van een gemeenschappelijk doel is vanaf het begin duidelijk. Hun opgenomen akoestische versie – de Dvořák Hall van het Rudolfinum in Praag – is opmerkelijk galmender dan die van de Takács (de Wyastone Estate concertzaal in Monmouth), wat betekent dat ze op climaxen inderdaad volmondig klinken. Niet alleen is de akoestische versie genereuzer, maar ook de neiging van Pavel Haas om deze muziek naar eigen inzicht te buigen en vorm te geven. Maar omdat ze zo binnen de traditie staan, is dit goed.

Vanaf het begin maken ze de muziek zich eigen, de openingszin, eerst gepresenteerd door altviool 2 en later cello, krijgt een scherpe volksheid. Mijn wens dat de Takács een graad weelderiger van toon zouden zijn bij climaxen wordt hier ruimschoots vervuld, terwijl de manier waarop de PHQ afneemt tot de warmste akkoorden bij het einde van het eerste deel werkelijk gelukkig is. De Takács/Power zijn bijzonder dwingend in het tweede deel Allegro vivo, meer dan de milder gemanierde Raphael; in vergelijking daarmee zijn de Pavel Haas, net als de kampa, aardser – de muziek danst, maar met een heel ander effect, terwijl de climaxen bijna angstaanjagend zijn in hun impact. De variatievorm van het langzame deel is net zo intens en fantasierijk gekleurd als de Takács, terwijl de finale een vergelijkbaar niveau van vreugde vindt, hoewel de climaxen met de ruime Supraphon-akoestiek klinken alsof ze zijn gemaakt door een leger van strijkers – sample de passage van 6'40" tot het einde: ik vond het geweldig, maar sommigen vinden het misschien een beetje te veel.

Voor het Tweede Pianokwintet worden de Pavel Haas vergezeld door Boris Giltburg. Ik hoorde ze live in het gezelschap van een ander wonderbaarlijk jong Russisch talent – Denis Kozhukhin – en was enorm onder de indruk van het resultaat. Giltburg is eveneens helemaal één met het kwartet, dat vol zuchtende pathos van start gaat. De Elias met Jonathan Biss nemen een vloeiender tempo aan, maar beide scoren hoog in emotionele impact – de nieuwe opname vanwege zijn vrijheid en responsiviteit, de Elias/Biss van een onstuimige en enthousiaste toepassing van portamento. In beide is het gevoel van verhalen vertellen erg overtuigend. Die akoestiek treft je opnieuw aan het begin van het tweede deel van Dumka, de solo piano haloed als het het weemoedige mineur-toonsoort thema introduceert. De Elias/Biss bezetting is hier erg goed, reduceert hun geluid tot een fluistering maar koestert ook de toppen van zinnen, vooral in de vioollijnen. Er is contrast tussen majeur en mineur, snel en langzaam, maar het voelt nooit onsamenhangend – zoals het gemakkelijk kan doen – in een van deze uitstekende lezingen. Voor mijn oren hebben de Pavel Haas/Giltburg gewoon de voorsprong in de bucolische Furiant die volgt, het samenspel tussen de vijf muzikanten is tegelijkertijd onfeilbaar en klinkt volkomen ongestudeerd. Beide groepen bieden een opwindende lezing van de finale, de Elias delicater, de PHQ genereuzer van toon. Nog een triomfantelijke toevoeging aan de reeds met prijzen overladen discografie van Pavel Haas.

Just a month after the Takács and Laurence Power impressed with their Dvořák Op 97 Quintet comes this one from the Pavel Haas Quartet, who are joined by Pavel Nikl, the quartet’s founder viola player. It is the happiest of reunions and their sense of shared purpose is evident from the very start. Their recorded acoustic – the Dvořák Hall of Prague’s Rudolfinum – is notably more reverberant than that for the Takács (the Wyastone Estate concert hall in Monmouth), which means that in climaxes they sound fulsome indeed. Not only is the acoustic more generous but so is the Pavel Haas’s tendency to bend and shape this music to their own ends. But because they are so inside the tradition, this is to the good.

From the off, they make the music their own, the very opening phrase, presented first by viola 2 and later cello, given a pungent folkiness. My wish for the Takács to be a degree lusher-toned at climaxes is amply fulfilled here, while the way the PHQ subside into the warmest of chords at the first movement’s close is truly felicitous. The Takács/Power are particularly compelling in the Allegro vivo second movement, more so than the milder-mannered Raphael; by comparison, the Pavel Haas are, like the kampa, more earthy – the music dances, but to quite different effect, while the climaxas are almost terrifying in their impact. The variation-form slow movement is every bit as intense and imaginatively coloured as the Takács, while the finale finds a similar level of joy, though, with the ample Supraphon acoustic, the climaxes sound as if they’re made by an army of string players – sample the passage from 6'40" to the end: I loved it, but some may find it a bit too much.

For the Second Piano Quintet, the Pavel Haas are joined by Boris Giltburg. I heard them live in the company of another prodigious young Russian-born talent – Denis Kozhukhin – and was mightily taken with the results. Giltburg is likewise completely at one with the quartet, who set off full of sighing pathos. The Elias with Jonathan Biss take a more flowing tempo but both score high in emotional impact – the new recording for its freedom and responsiveness, the Elias/Biss from an impetuosity and enthusiastic application of portamento. In both, the sense of story-telling is very persuasive. That acoustic strikes you again at the start of the Dumka second movement, the solo piano haloed as it introduces the wistful minor-key theme. The Elias/Biss line-up are very fine here, reducing their sound down to a whisper but also cherishing the tops of phrases, especially in the violin lines. There’s contrast between major and minor, fast and slow, but it never feels disjointed – as it can easily do – in either of these outstanding readings. To my ears, the Pavel Haas/Giltburg just have the edge in the bucolic Furiant that follows, the interplay between the five musicians at once unerring and sounding completely unstudied. Both groups offer a thrilling reading of the finale, the Elias more delicate, the PHQ more generous-toned. Another triumphant addition to the Pavel Haas’s already Award-laden discography