oktober 2017

--- RECORD OF THE MONTH ---


Schubert: Piano Sonatas, D. 959 & 960

Krystian Zimerman

Krystian Zimerman heeft een buitengewoon oor voor detail, zowel qua interpretatie als qua geluid; het is lang geleden dat hij zijn laatste solo-cd uitbracht, maar zowel de zeldzaamheid als de kwaliteit maken dit tot een bijzondere gebeurtenis.

Het is alweer heel lang geleden dat Krystian Zimerman zijn laatste solo-opname maakte. Denk eens terug aan zijn met de Gramophone Award bekroonde Debussy Préludes uit 1994. Ja, zo lang. Hij staat dus op gelijke hoogte met Sokolov wat betreft zeldzaamheidswaarde. Dat heeft, zo onthult hij in het interview met het boekje, alles te maken met het naderen van de 60 (wat hij in december 2016 vierde, 11 maanden nadat deze cd werd opgenomen) en het gevoel dat ‘het tijd was om de moed te vinden’ voor werken als de late Schuberts en late Beethovens, werken die hij al jaren speelt. (Toevallig hoorde ik hem deze twee sonates afgelopen voorjaar live spelen in de Royal Festival Hall, toen hij op het laatste moment inviel nadat Mitsuko Uchida zich had moeten terugtrekken. Dat noem ik nog eens luxe casting.)

Moed? Als sommige andere artiesten maar zo verdraagzaam konden zijn. U zult merken dat er geen vergelijkingen worden genoemd. Dat komt omdat dit een van die zeldzame gevallen is waarin ze niet nodig zijn, en het argument niet verhelderen. Zimerman klinkt simpelweg als niemand anders. Dat komt deels door het instrument, dat in zijn Steinway een klavier heeft gestopt dat hij zelf heeft gemaakt. Ja, u leest het goed: want als er één ding is dat Zimerman is, dan is het wel obsessief over details. Dus dit klavier is bedoeld om beter in staat te zijn een cantabile-lijn aan te houden (dit wordt gedaan door de hamer op een ander deel van de snaar te laten slaan, als u technisch wilt zijn); het heeft ook een wonderbaarlijke helderheid in de bas en is opzettelijk lichter van actie, om te voorkomen wat de pianist beschrijft als 'de vele herhaalde noten in Schubert ... die veranderen in Prokofiev'. Voeg daar de opname aan toe, gemaakt in het Performing Arts Centre in Kashiwazaki, een hal die herbouwd is na de aardbeving van 2007, en je hebt de ideale omstandigheden voor een zeer moedige Schubert.

Elk element van deze twee sonates is doordacht, overwogen; in de handen van een mindere artiest hadden de resultaten misschien pietluttig kunnen zijn, maar in plaats daarvan neigen ze naar het transcendente. Neem het tweede deel van de A majeur Sonate, D959. Luister maar eens naar de begeleiding, de manier waarop de kleinste verschuivingen in termen van toets het opnieuw kleuren. En dan zijn er nog de gradaties van kleur, van dynamiek. Niets is ooit vast, maar levend, ademend. De buitengewone 'zenuwinzinking' van het deel (zoals Uchida het noemt) begint bijna betoverend, prachtig. Hij is veel meer gecontroleerd dan sommigen in de catastrofale akkoorden – gepassioneerd, ja, maar minder openlijk wanhopig; sommigen zijn het hier misschien niet mee eens, maar binnen de context van zijn lezing van de beweging werkt het. Terwijl Zimerman terugleidt naar het openingsmateriaal, is het gevoel dat de oorspronkelijke muziek getekend is door wat er is gebeurd, schrijnend.

Zimerman negeert keer op keer de ontvangen wijsheid - zijn openingsbeweging tot D960 (natuurlijk met de herhaling) begint in een vloeiend tempo, maar er is genoeg tijd voor het onverwachte. Nogmaals, sommigen willen misschien een eenvoudiger vloeiend verslag, maar Zimerman houdt je in zijn greep, en zet de realiteit net zo zeker opzij als Richter deed (hoewel op totaal andere manieren). Hij doet hetzelfde in de langzame beweging: de eerste 30 seconden trekken je mee in een wereld van zoveel details dat het lijkt alsof je het stuk nog nooit eerder hebt gehoord. En toch - en dit is het wonderbaarlijke deel - is er geen gevoel dat dat detail het wint van langetermijndenken (wat kan gebeuren in Zimermans concertuitvoeringen). Het instrument komt tot zijn recht wanneer de muziek opbouwt naar climaxen zonder ooit helderheid in de bas te verliezen.

Het Scherzo van D960 is fascinerend – het is elfachtig, ja, maar in plaats van louter speelsheid is er een zachtheid in. En in plaats van de contrasten van het Trio te benadrukken, trekt Zimerman parallellen tussen het en het Scherzo. De perfectie waarmee hij de afsluitende akkoorden weegt, is een ander hartverscheurend moment. In de finale is er weer zoveel dat onnavolgbaar is: de openingsoctaaf is bruusk in de aanval en toch niet gegrepen, terwijl de rhapsodie van het spel verbluffend betoverend is, net als de wisselwerking tussen stilte en geluid. Het is een reis van grote intensiteit.

Genoeg woorden van mij: het spel spreekt voor zich. Dit is een wonderbaarlijk levensverbeterende release. Ga het zelf beluisteren.

It has been a long, long time since Krystian Zimerman’s last solo recording. Think back to his Gramophone Award-winning Debussy Préludes in 1994. Yes, that long. So he’s up there with Sokolov in terms of rarity value. It is, he reveals in the booklet interview, all to do with approaching 60 (which he celebrated in December 2016, 11 months after this disc was recorded) and feeling that ‘it was time to find the courage’ for such works as the late Schuberts and late Beethovens, works that he has been playing for years. (By chance I heard him play these two sonatas live in the Royal Festival Hall last spring, when he stepped in at a moment’s notice after Mitsuko Uchida had had to withdraw. That’s what I call luxury casting.)

Courage? If only certain other artists could be so forbearing. You’ll notice there are no comparisons listed. That’s because this is one of those rare instances where they are not needed, do not illuminate the argument. Zimerman, quite simply, sounds like no one else. That’s partly down to the instrument, having inserted into his Steinway a keyboard he has made himself. Yes, you did read that correctly: for if there’s one thing that Zimerman is, it’s obsessive about the detail. So this keyboard is intended to be better able to sustain a cantabile line (this is done by having the hammer strike a different part of the string, if you want to get technical); it also has a wondrous clarity in the bass and is intentionally lighter-actioned, to avoid what the pianist describes as ‘the many repeated notes in Schubert … turning into Prokofiev’. Add to that the recording, made in the Performing Arts Centre in Kashiwazaki, a hall rebuilt after the earthquake of 2007, and you have the ideal circumstances for some very courageous Schubert.

Every element of these two sonatas has been thought out, considered; in the hands of a lesser artist the results could have been pernickety but instead they tend towards the transcendent. Take the second movement of the A major Sonata, D959. Just listen to the accompaniment, the way that the minutest of shifts in terms of touch recolours it. And then there are the gradations of colour, of dynamic. Nothing is ever fixed, but living, breathing. The movement’s extraordinary ‘nervous breakdown’ (as Uchida calls it) begins almost beguilingly, beautifully. He is much more controlled than some in the cataclysmic chords – passionate, yes, but less overtly desperate; some may not agree with this, but within the context of his reading of the movement, it works. As Zimerman leads back to the opening material, the sense of the initial music being scarred by what has happened is searing.

Time and again, Zimerman flouts received wisdom – his opening movement to D960 (of course with the repeat) sets off at a flowing pace but there’s plenty of time for the unexpected. Again, some might want a more simply flowing account but Zimerman holds you in thrall, suspends reality just as surely as Richter did (though in utterly different ways). He does the same thing in the slow movement: the first 30 seconds draw you into a world of such detail it’s as if you’ve never heard the piece before. And yet – and this is the miraculous bit – there’s no sense of that detail winning over long-term thinking (which can happen in Zimerman’s concerto performances). The instrument comes into its own where the music builds to climaxes without ever losing clarity in the bass.

The Scherzo of D960 is fascinating – it’s elfin, yes, but rather than mere playfulness there’s a gentleness to it. And rather than emphasising the contrasts of the Trio, Zimerman instead draws parallels between it and the Scherzo. The perfection with which he weights the closing chords is another heart-stopping moment. In the finale, there’s again so much that is inimitable: the opening octave is brusque in attack and yet not snatched, while the rhapsody of the playing is staggeringly beguiling, as is the interplay between silence and sound. It is a journey of great intensity.

Enough words from me: the playing speaks for itself. This is a marvellously life‑enhancing release. Go and hear it for yourself.