augustus 2017


Bach: Celebratory Cantatas (Secular Cantatas, Vol. 8)

Bach Collegium Japan o.l.v. Masaaki Suzuki

Masaaki Suzuki en het Bach Collegium Japan – Bach-opnameveteranen van 22 jaar – verschijnen zo vaak op deze pagina dat men alleen maar de lof van vroeger kan herhalen!

Terwijl Masaaki Suzuki en zijn ervaren Japanse collega's de resterende seculiere cantates in de serie doorkruisen, rijst de vraag waarom Bachs gelegenheidsstukken zo duidelijk 'onheilig' klinken. De geschiedenis leert ons dat de muzikale teksten grotendeels uitwisselbaar zijn - Bachianen zullen niet verbaasd zijn om het openingskoor van nr. 206, geleid door trompetten, te horen als het prototype van de 'Osanna' van de Mis in b-klein - en toch lijken deze twee prachtige feestelijke werken lagen van wereldlijke geneugten te bieden die duidelijk buiten de liturgische retoriek vallen. Bach put zeker uit verfijnde, balletachtige elegantie in zijn latere werken - de jaren 1730 en '40, toen de meerderheid van zijn seculiere cantates werd gecomponeerd.

Rijk gedetailleerde nuances in de partituur en het melodieuze karakter komen naar voren in deze opdrachtwerken, in dit geval een lofzang op keurvorst August II, waar de investering van creatieve energie en middelen de componist nog steeds reputatiedividenden zou kunnen opleveren. Bach geeft dus, zoals altijd, een verhevener betekenis aan de gebruikelijke flauwe opdrachtteksten. Schleicht, spielende Wellen (‘Stroming, speelse golven en gemompel’) volgt het dramma per musica-sjabloon van allegorie – dit keer met vier concurrerende rivieren die hunkeren naar het primaat van de genegenheid van de monarch. Hoe belachelijk ook, Bach construeert een zeer betekenisvol werk dat Suzuki behandelt als een onderneming van serieuze kritische betrokkenheid.

Zowel de zachtheid als de extatische onmiddellijkheid van Bachs rijke beeldspraak worden vanaf het begin duidelijk en elk deel wordt op een dwingend hoog niveau uitgevoerd. De vloeiende en briljant geprojecteerde baszang van Roderick Williams is gewoon majestueus in ‘Schleuss des Janustempels Türen’. Het pure goud ligt aan het einde wanneer de rivier Pleisse, bezongen door de heldere maar diep responsieve sopraan Hana Blažíková, elke rivier vraagt ​​om zijn leeftijd te spelen ‘met onverdeelde eendracht en zoete harmonie’. Het ‘koor’ van drie fluiten, elk met hun zwaluwstaartige en hoffelijke roulades, doet de truc. De stemvoering van dit late Bach-doek is gewoonweg voortreffelijk.

Preise dein Glücke wordt niet minder opvallend gebracht, opnieuw een eerbetoon aan Augustinus, maar met meer een consistente extraverte branie. Er is een grootse ‘woede’-aria – Williams is weer in zijn element – ​​maar het pièce de résistance is Bachs feeststuk van onvervalste vleierij, de tenoraria ‘Freilich trotzt Augustus’ Name’ (wiens naam spreekt van nobele lijnen van goden en het tarten van de sterfelijkheid, niet minder!). Tenor Charles Daniels heeft misschien niet de glorieuze stuiter of spontane timbrale versnellingen van de jonge Ian Partridge voor Ernst Ansermet, maar zijn lezing zit vol genoegens en de coloratuur is nog steeds even voorbeeldig. Na 22 jaar intensief Bach-opnames te hebben gemaakt, lijken Suzuki en zijn team alleen maar beter te worden.

As Masaaki Suzuki and his experienced Japanese colleagues traverse the remaining secular cantatas in the series, the question arises as to why Bach’s occasional pieces sound distinctly ‘unsacred’. History tells us that the musical texts are largely interchangeable – Bachians won’t be surprised to hear the opening trumpet-led chorus of No 206 as the prototype to the ‘Osanna’ of the Mass in B minor – and yet these two wonderful celebratory works seem to impart layers of worldly delights which fall squarely outside the liturgical rhetoric. Bach certainly draws on refined, balletic elegance in his later works – the 1730s and ’40s, when the majority of his secular cantatas were composed.

Richly detailed nuances in scoring and melodic character emerge in these dedicatory works, in this case a panegyric for Elector August II, where investment of creative energy and resources might still bring the composer reputational dividends. So Bach brings, as ever, a loftier meaning to the usual insipid commissioned texts. Schleicht, spielende Wellen (‘Flow, playful waves and murmur’) follows the dramma per musica template of allegory – this time with four competing rivers yearning for the primacy of the monarch’s affections. However ludicrous, Bach constructs a very significant work which Suzuki treats as an undertaking of serious critical engagement.

Both the gentleness and ecstatic immediacy of Bach’s rich imagery become apparent at the outset and each movement is performed at a compellingly high level. The liquid and brilliantly projected bass-singing of Roderick Williams is simply majestic in ‘Schleuss des Janustempels Türen’. The pure gold lies at the end when the River Pleisse, sung by the bright but deeply responsive soprano Hana Blažíková, requests each river to act its age ‘with undivided concord and sweet harmony’. The ‘choir’ of three flutes, each with their dovetailing and courtly roulades, does the trick. The voicing of this late Bach canvas is simply exquisite.

Preise dein Glücke is no less strikingly delivered, again an Augustian homage but with more of a consistently extrovert swagger. There’s a grand ‘rage’ aria – Williams again in his element – but the pièce de résistance is Bach’s party piece of unalloyed sycophancy, the tenor aria ‘Freilich trotzt Augustus’ Name’ (whose name speaks of noble lines of gods and defying mortality, no less!). Tenor Charles Daniels may not have the glorious bounce or spontaneous timbral gear-shifts of the young Ian Partridge for Ernst Ansermet but his reading is full of delights and the coloratura as exemplary as ever. After 22 years of intensive Bach recording, Suzuki and his forces just seem to get better.