juli 2017


Machaut: Sovereign Beauty (Complete Machaut Edition, Vol. 4)

The Orlando Consort

Deze prachtige cd – de nieuwste in The Orlando Consort’s verkenning van Machaut – verenigt een programma van goed gekozen werken met uitvoeringen (en een opname) van grote welsprekendheid en helderheid.

Ik ben niet zuinig geweest met mijn lof over de vorige delen van deze serie, maar dit is nog beter. De prachtige driedelige virelai Tres bonne et belle wemelt van de incidenten, het samenspel van de stemmen is een constant genot. Verrassender zijn de melodieuze coups de théâtre van de tweestemmige ballades Dame ne regardés pas en De desconfort, waarbij de laatste doet denken aan Binchois (en trouwens, zou een Orlandos-cd gewijd aan die andere grote dichter-componist niet welkom zijn!). De middelpunten zijn de nauwkeurig vervaardigde ballade Se quanque Amours (die doet denken aan Solage) en de tweestemmige Lay de consolation, een prachtig beoordeeld naschrift. Voeg daar een paar motetten en een paar monofone virelais aan toe (een genre dat The Orlandos tot in de puntjes beheersen), en je hebt Machaut op zijn meest boeiende en gevarieerde; maar dit is echt het ene schot in de roos na het andere.

Dan zijn er nog de uitvoeringen, geholpen door een geluidsopname die elke stem duidelijk neerzet, terwijl texturen (en tekst, als ik erover nadenk) vanaf het begin met wonderbaarlijke helderheid overkomen. Zelden sinds de Gothic Voices leek de vocalisatie van de onderste lijnen zo vanzelfsprekend de juiste aanpak, zelfs (of juist?) in de dichte vierstemmige Se quanque Amours, waarvan de compactheid en lyriek bewondering afdwingen (net als Mark Dobell op de cantuslijn). Het primaat van de tekst wordt met grote welsprekendheid benadrukt in de solo virelais, Donald Greig (wiens stem tot nu toe nog niet op zichzelf is gehoord in de serie) die een zeer ontroerend Comment qu’a moy lonteinne ten gehore brengt. (Interessant genoeg namen de Gothic Voices dezelfde drie virelais op, maar dan met hoge stemmen, terwijl The Orlandos laag gaan, en vice versa.) Zijn er oneffenheden? Nou, de texturen zijn niet zo duidelijk in de twee motetten, en er gebeurt iets heel vreemds aan het einde van De bon espoir/Puisque la douce/Speravi. Maar de rest staat voor The Orlandos op hun allerbest, en als ik dit jaar een betere opname van 14e-eeuwse muziek hoor, zal ik zeer verrast zijn.

I’ve hardly been stinting in my praise of the previous instalments of this series, but this is finer still. The lovely three-part virelai Tres bonne et belle teems with incident, the interplay of the voices a constant delight. More surprising are the melodic coups de théâtre of the two-voice ballades Dame ne regardés pas and De desconfort, the latter reminiscent of Binchois (and incidentally, wouldn’t an Orlandos disc devoted to that other great poet-composer be welcome!). The centrepieces are the fastidiously crafted ballade Se quanque Amours (reminiscent of Solage) and the two-voice Lay de consolation, a wonderfully judged postscript. Throw in a couple of motets and a few monophonic virelais (a genre which The Orlandos have down to a tee), and you have Machaut at his most engaging and varied; but this really is one bullseye after another.

Then there are the performances, aided by a sound recording that sets each voice up distinctly while allowing textures (and text, come to think of it) to come across with wonderful clarity from the off. Rarely since the Gothic Voices has the vocalisation of the lower lines appeared so self-evidently the right approach, even (or especially?) in the dense four-voice Se quanque Amours, whose compactness and lyricism forces admiration (as does Mark Dobell on the cantus line). The primacy of text is urged with great eloquence in the solo virelais, Donald Greig (whose voice hasn’t been heard on its own so far in the series) turning in a very moving Comment qu’a moy lonteinne. (Interestingly, the Gothic Voices recorded the same three virelais but with high voices where The Orlandos go low, and vice versa.) Any blemishes? Well, the textures aren’t quite so clear in the two motets, and something very strange happens at the end of De bon espoir/Puisque la douce/Speravi. But the rest stands for The Orlandos at their very best, and if I hear a finer recording of 14th-century music this year I’ll be very surprised.