juni 2017
Liszt: Faust Symphony, S. 108 (Arr. for Piano)
István Lajkó
Mijn tweede nieuwe ontdekking deze maand, en daarvoor kan ik vergeven worden: een opmerkelijke transcriptie van Liszts machtige Faust-symfonie, gespeeld met verbazingwekkend zelfvertrouwen en vakmanschap door István Lajkó.

De broedplaats van creativiteit die Liszt tussen 1848 en 1861 in Weimar omringde, is vandaag de dag moeilijk voor te stellen. Liszt begon aan het meest vruchtbare podium van zijn carrière als componist en produceerde en dirigeerde ook werken van zijn tijdgenoten en voorgangers, schreef polemieken ter ondersteuning van nieuwe muziek en vormde op beslissende wijze de carrières van een handvol getalenteerde jonge artiesten. Zijn meest gewaardeerde leerlingen in die jaren waren Hans von Bülow uit Dresden en Carl Tausig, die op 13-jarige leeftijd uit Warschau kwam en tot 1858 bij Liszt in Weimar bleef. Iets van de geest van die speciale plek en tijd is vastgelegd in deze opmerkelijke uitgave van Liszts A Faust Symphony, getranscribeerd voor solopiano door de 16-jarige Tausig en voor het eerst opgenomen door de Hongaarse pianist István Lajkó.
De transcriptie zelf is een wonder. Tausigs vertolkingen van Liszts twee symfonieën en een aantal van de symfonische gedichten zijn in verschillende stadia van voltooiing bewaard gebleven. In het geval van Faust bleef het tweede deel, ‘Gretchen’, fragmentarisch in Tausigs manuscript. Liszts eigen solo-arrangement van het deel uit 1867 biedt echter een remedie. Over het geheel genomen is Tausigs Faust, vergeleken met latere transcripties van Liszts orkestmuziek door Stradal, Klauser, Stark en anderen, een klasse apart. De vindingrijke evocaties van complexe orkestrale texturen zijn gedurfd origineel en onfeilbaar pianistisch, waarbij het potentieel van het instrument wordt benut zonder het te overschrijden. Ondertussen zijn de virtuoze eisen die aan de pianist worden gesteld in de loop van bijna een uur en een kwartier formidabel.
Deze worden bewonderenswaardig vervuld in Lajkó’s eerbiedige, fantasierijke en doordachte uitvoering. Zijn onfeilbare gevoel voor tempo brengt de verhaallijn door de afzonderlijke bewegingen in kaart, terwijl het tegelijkertijd Liszts torenhoge architectuur levendig in beeld brengt. Het onheilspellende gevoel van dubbelzinnigheid dat wordt gecreëerd door de uitgebreide drieklanken in de openingsmaten, zo prominent aanwezig in het orkestrale gewaad van het ‘Faust’-deel, doordringt hier de hele symfonie. Fausts wanhoop, ambitie, moed en verdorvenheid worden opgeroepen door een scherpe afbakening van het thematische materiaal, subtiele articulatie, een scherp ritmisch gevoel en een prachtig gemengd kleurenpalet. Het portret van Gretchen is een bron van het zuiverste water, heldere texturen, delicaat en verlangend. En terwijl je je afvraagt wat er nog over zou kunnen zijn, schakelt Lajkó nog een versnelling hoger voor een lugubere ‘Mephistopheles’, wiens spot, in de geweldige fuga, bedreigend wordt. Uiteindelijk slaagt hij in wat veel dirigenten ontgaat: een geloofwaardige en perfect gekalibreerde overgang naar de ‘Chorus mysticus’, die op zijn beurt omhoog spiraalt, getransfigureerd en sereen, naar de etherische rijken.
Dit is bedwelmende materie. Met oprecht begrip en verbazingwekkend zelfvertrouwen, brengt Lajkó tot wat zeker als een carrièrebepalende prestatie zal worden beschouwd. Hungarotons presentatie is één met de uitvoering. De technici hebben Lajkó’s oneindig gevarieerde maar altijd natuurlijke pianoklank in prachtig detail omvat. Zsuzsanna Domokos onderzoekt het verhaal van dit weinig bekende manuscript in een meeslepend boekje-essay.
Ondanks zijn vroege dood, is Tausigs positie in de geschiedenis van het pianospel nooit in twijfel getrokken. Joachim noemde hem ‘de grootste pianist voor het publiek van vandaag’ en Liszt beschouwde Tausig als de meest getalenteerde van al zijn leerlingen. Het ervaren van Lajkó’s geweldige realisatie van Tausig’s briljante transcriptie verwijdert elk gevoel van hyperbool uit die lofzangen

The hotbed of creativity that surrounded Liszt in Weimar between 1848 and 1861 is difficult to imagine today. Embarking on the most fruitful stage of his career as a composer, Liszt was also producing and conducting works by his contemporaries and predecessors, writing polemics in support of new music and decisively shaping the careers of a handful of talented young artists. His most prized pupils in those years were Hans von Bülow of Dresden and Carl Tausig, who, at the age of 13, arrived from Warsaw and remained with Liszt in Weimar until 1858. Something of the spirit of that special place and time is captured in this remarkable release of Liszt’s A Faust Symphony, transcribed for solo piano by the 16-year-old Tausig and recorded for the first time by the Hungarian pianist István Lajkó.
The transcription itself is something of a marvel. Tausig’s renderings of Liszt’s two symphonies and a number of the symphonic poems survive in various states of completion. In the case of Faust, the second movement, ‘Gretchen’, remained fragmentary in Tausig’s manuscript. However, remedy is provided by Liszt’s own 1867 solo arrangement of the movement. Overall, compared with later transcriptions of Liszt’s orchestral music by Stradal, Klauser, Stark and others, Tausig’s Faust is in a class by itself. Its resourceful evocations of complex orchestral textures are boldly original and unfailingly pianistic, exploiting the instrument’s potential without exceeding it. Meanwhile, the virtuoso demands made on the pianist over the course of nearly an hour and a quarter are formidable.
These are admirably met in Lajkó’s reverent, imaginative and thoughtful performance. His inerrant sense of pacing charts the narrative thread through the individual movements even as it throws Liszt’s towering architecture into vivid relief. The ominous sense of ambiguity created by the opening measures’ augmented triads, so prominent in the ‘Faust’ movement’s orchestral garb, here permeates the entire symphony. Faust’s despair, ambition, courage and corruptibility are conjured by a keen delineation of the thematic material, subtle articulation, an acute rhythmic sense and an exquisitely blended colour palette. The portrait of Gretchen is a well of purest water, pellucid textures, delicate and longing. And, as you wonder what could possibly be left, Lajkó ratchets into yet higher gear for a lurid ‘Mephistopheles’, whose mockery becomes, in the tremendous fugue, menacing. Finally he succeeds in what eludes many conductors: a credible and perfectly calibrated transition to the ‘Chorus mysticus’, which in turn spirals upwards, transfigured and serene, to the ethereal realms.
This is heady stuff. With genuine understanding and astonishing confidence, Lajkó pulls off what surely will be considered a career-defining achievement. Hungaroton’s presentation is at one with the performance. The engineers have encompassed Lajkó’s infinitely varied yet always natural piano sound in beautiful detail. Zsuzsanna Domokos explores the story of this little-known manuscript in a compelling booklet essay.
Despite his early death, Tausig’s position in the history of pianism has never been in doubt. Joachim called him ‘the greatest pianist before the public today’ and Liszt considered Tausig the most talented of all his pupils. Experiencing Lajkó’s superb realisation of Tausig’s brilliant transcription removes any sense of hyperbole from those encomia