juni 2017


Mahler: Symphony No. 3

Gerhild Romberger & Budapest Festival Orchestra o.l.v. Iván Fischer

Iván Fischer's Mahler-reis is krachtig geweest; hij voegt er nu de Derde aan toe, onderzocht en uitgevoerd met toewijding van zowel spelers als label.

Dit is voor het eerst een Mahler-symfonie die vanaf het begin anders aanvoelt. Jared Sacks en zijn collega's bij Channel Classics staan ​​bekend om het stellen van hoge technische normen en ze overtreffen hier hun eerdere inspanningen. Ik betwijfel of er ooit een nauwkeuriger gefocuste, puurder mooie opname van een werk van Mahler is geweest. Er is misschien een keerzijde. Het geluid, net als de interpretatie van Iván Fischer, vermijdt harde randen en apocalyptische overdaad, wat leidt tot een zeker verlies van perifeer zicht. Deryck Cooke beschreef het eerste deel van de Derde ooit als 'het meest originele en verbijsterende dat Mahler ooit bedacht'. Maar hoe vulgair moet het klinken? Fischer is terughoudend om zijn ruwste randen te pronken en heeft geen zin om te haasten, maar ontlokt in plaats daarvan een scala aan ongerepte, juweelachtige kleuren die zijn stof verfrist achterlaten.

Terwijl de consensuele maar individualistische korrel van Fischers muziekmaken parallellen vertoont met Claudio Abbado's late werk in Luzern, is zijn rubato indringender: Leonard Bernstein zonder de angst. Zijn finale kan noch bogen op de onmiddellijke verrukking van de eerste noch op de zelfbewuste plechtigheid van de laatste, ondanks dat het argument in zijn handen wordt getransformeerd, verlicht, sommigen zullen zeggen bevrijd. Degenen die vinden dat Mahler de indringende grootsheid van zijn eindes verkeerd heeft ingeschat, zullen de manier waarderen waarop Fischer, net als Abbado, de textuur minder brutaal maakt aan het einde, en de pauken bovendien dempt. Degenen die dat niet vinden, kunnen zich ook verzetten tegen de manier waarop Fischer de zweterige, meer demotische episodes van het eerste deel ontdoet van hun tanden, ondanks een soms adembenemende verscheidenheid aan affecten.

De landelijke idylle is het krachtigst en ontegenzeggelijk 'juist' in de binnenste delen, allemaal maximaal transparant. Moeilijk voor te stellen dat het zogenaamd zomerse derde deel en de afstandelijke solo's binnenkort overtroffen zouden worden. Als Gerhild Romberger in de Friedrich Nietzsche-setting nogal vooruitstrevend in evenwicht lijkt, is haar robuuste voordracht vermoedelijk bedoeld om te passen bij de buitenkwaliteit van de rest. Ze moet ook omgaan met de onduidelijke kreten van de nachtvogel, zoals gesuggereerd door de hinaufziehen (‘optrekken’) markeringen van de houtblazers. Daarna handhaven de koorbijdragen een verheven standaard zonder al te beschaafd te klinken.

Waarom muggenziften? Je zou wel heel erg kritisch moeten zijn om niet te juichen over de verschijning van een studio-opname die op de ouderwetse manier is gemaakt met veel zorg, meerdere takes en geen spoor van routine in het spel. De enige teleurstelling is dat er niet veel Mahler meer uit deze bron kan komen. De Achtste lijkt onverenigbaar met zowel de kijk van de dirigent op de componist als de economische beperkingen waaronder zijn orkest moet opereren. Voor zover ik weet heeft hij Cooke’s uitvoeringsversie van de Tiende niet aangepakt. Deze Derde is een must-have

Here for once is a Mahler symphony release that feels different from the outset. Jared Sacks and his colleagues at Channel Classics are famous for setting high technical standards and they surpass their previous efforts here. I doubt whether there has ever been a more precisely focused, more sheerly beautiful recording of any Mahler work. There is perhaps a downside. The sound, like Iván Fischer’s interpretation, avoids hard edges and apocalyptic excess, leading to a certain loss of peripheral vision. Deryck Cooke once described the first movement of the Third as ‘the most original and flabbergasting thing Mahler ever conceived’. But how vulgar ought it to sound? Reluctant to parade its roughest edges and disinclined to hurry, Fischer instead elicits a range of pristine, jewel-like colour that leaves its fabric refreshed.

While the consensual yet individualistic grain of Fischer’s music-making presents parallels with Claudio Abbado’s late work in Lucerne, his rubato is more insistent: Leonard Bernstein without the angst. His finale can boast neither the instantaneous rapture of the former nor the self-conscious solemnity of the latter, in spite of which the argument is transformed, lightened, some will say liberated in his hands. Those who feel that Mahler miscalculated the insistent grandeur of his endings will appreciate the way Fischer, like Abbado, makes the texture less brazen at the close, muffling the timpani into the bargain. Those who do not may also resist the manner in which Fischer defangs the sweatier, more demotic episodes of the first movement despite a sometimes breathtaking variety of affect.

The rural idyll is most potent and incontrovertibly ‘right’ in the inner movements, all maximally transparent. Difficult to imagine the avowedly summery third and its distanced solos being bettered any time soon. If Gerhild Romberger seems rather forwardly balanced in the Friedrich Nietzsche setting, her robust delivery is presumably meant to fit with the outdoors quality of the rest. She also has to contend with the slurred cries of the night-bird as suggested by the woodwind’s hinaufziehen (‘pull up’) markings. After that the choral contributions maintain an exalted standard without sounding overly genteel.

Why nitpick? You’d have to be hypercritical indeed not to rejoice in the appearance of a studio recording made the old-fashioned way with exquisite care, multiple takes and not a trace of routine in the playing. The only disappointment is that there can’t be much Mahler left to come from this source. The Eighth would seem to be incompatible with both the conductor’s angle on the composer and the economic constraints under which his orchestra must operate. He has not, as far as I know, tackled Cooke’s performing version of the Tenth. This Third is a must-have