april 2017
Mozart: Violin Sonatas Nos. 17, 23, 32, 36 (K. 296, 306, 454 & 547) etc.
Alina Ibragimova & Cédric Tiberghien
Dit ontwikkelt zich tot een verrukkelijke serie – in deel 3 vinden Alina Ibragimova en Cédric Tiberghien immense charme en karakter in deze sonates uit het hele leven van Mozart.

Als je Mozarts kwetsbare kindersonates ‘voor klavier met vioolbegeleiding’ op moderne instrumenten gaat spelen – altijd een riskant voorstel – dan is dit de manier om het te doen. Door de dubbele valkuilen van overmatige inflatie en slijmerige verlegenheid te vermijden, respecteren de symbiotische partners van Tiberghien en Ibragimova de onschuld van de muziek, terwijl ze elke kleine kans voor ondeugendheid en humor aangrijpen. Als het oor van nature wordt aangetrokken door Tiberghiens heldere, subtiel gekleurde pianospel in deze door klavier gedomineerde werken, zorgt Ibragimova ervoor dat haar discrete bijdragen altijd iets zeggen, niet in de laatste plaats in het rennende openings-Allegro van K31, waar het klavier wordt aangemoedigd door kleine vreugdekreten van de viool.
Toen Mozart in 1778 in Mannheim aan zijn eerste volwassen duosonates begon, was hij vast van plan om een recente reeks sonates van Joseph Schuster te overtreffen die hij als ‘Niet slecht’ had bestempeld – een soort eerbetoon van Mozart. Terwijl Schusters vioolpartijen voor die tijd avontuurlijk waren, gaat Mozart een stap verder en maakt de twee instrumenten vrijwel gelijk. Beide sonates uit 1778 die hier zijn opgenomen, K296 en K306, zijn Mozart op zijn meest joviaal uitbundig en krijgen uitvoeringen die daarmee overeenkomen. Tiberghien, met zijn kristalheldere klanken en haarscherpe helderheid van articulatie, en Ibragimova genieten met plezier van hun steekspeldialogen en snelle rolomkeringen in de snelle bewegingen. De openings-Allegros van beide sonates combineren de vereiste branie (op een bepaald niveau is dit eersteklas pronkmuziek) met een ondeugende twinkeling, terwijl de zingende welsprekendheid van de Andantes (waar Ibragimova vibrato spaarzaam en expressief gebruikt) de essentiële vocale aard van Mozarts inspiratie onderstreept.
Met de Bes-Sonate, K454, uit 1784, geschreven voor de Mantuaanse virtuoos Regina Strinasacchi, is de emancipatie van de viool compleet, in muziek die vaak
klinkt als een fijn bewerkt dubbelconcert zonder orkest. Opnieuw dwingen de spelers het oor met hun ritmische vitaliteit (de buitenste delen worden soepel en luchtig gehouden), hun gevatte geklets en hun zorg voor details. Altijd alert op Mozarts contrapuntlijnen, merken ze ook op hoeveel van het stromende eerste deel gemarkeerd is als piano. In het verrukte Andante worden de fijn getekende cantabile lijnen van het duo geëvenaard door hun acute gevoeligheid voor harmonische flux, vooral in de manier waarop ze de speculatieve verre modulaties in de centrale ontwikkeling ‘voelen’. De spelers vinden ook meer variatie in de kleine ‘sonate voor beginners’, K547, dan je zou afleiden uit de gedrukte pagina, zonder ooit afbreuk te doen aan de nep naïeve gratie van de muziek.
Op zoek naar problemen zou ik alleen willen wijzen op hun terughoudendheid, in elk van de sonates, om zelfs maar bescheiden versieringen toe te voegen, of ‘lead-ins’ te improviseren bij fermata’s. Afgezien van deze haarkloverij komen Tiberghien en Ibragimova dicht bij mijn ideale Mozartiaanse duo, in uitvoeringen die de eetlust voor de rest van de serie verder aanwakkeren.

If you are going to play Mozart’s fragile childhood sonatas ‘for keyboard with violin accompaniment’ on modern instruments – always a risky proposition – this is the way to do it. Avoiding the twin traps of over-inflation and simpering coyness, the symbiotic partnership of Tiberghien and Ibragimova respect the music’s innocence while relishing every tiny opportunity for mischief and humour. If the ear is naturally drawn to Tiberghien’s limpid, subtly coloured pianism in these keyboard-dominated works, Ibragimova ensures that her discreet contributions always tell, not least in the scampering opening Allegro of K31, where the keyboard is egged on by little whoops of delight from the violin.
When Mozart embarked on his first mature duo sonatas in Mannheim in 1778, he was surely intent on surpassing a recent set of sonatas by Joseph Schuster that he had pronounced ‘Not bad’ – something of an accolade from Mozart. While Schuster’s violin parts were adventurous for the time, Mozart goes a stage further and makes the two instruments virtual equals. Both the sonatas of 1778 included here, K296 and K306, are Mozart at his most coltishly exuberant, and get performances to match. Tiberghien, with his crystalline sonorities and pinpoint clarity of articulation, and Ibragimova gleefully savour their jousting dialogues and rapid role-reversals in the fast movements. The opening Allegros of both sonatas combine the requisite swagger (on one level, this is high-class show-off music) with a roguish twinkle, while the singing eloquence of the Andantes (where Ibragimova uses vibrato sparingly and expressively) underlines the essential vocal nature of Mozart’s inspiration.
With the B flat Sonata, K454, of 1784, written for the Mantuan virtuoso Regina Strinasacchi, the violin’s emancipation is complete, in music that often sounds
like a finely wrought double concerto without orchestra. Again, the players compel the ear with their rhythmic vitality (the outer movements kept supple and airborne), their quick-witted banter and their care for detail. Ever alive to Mozart’s strands of counterpoint, they also notice how much of the coursing first movement is marked piano. In the rapt Andante, the duo’s fine-drawn cantabile lines are matched by their acute sensitivity to harmonic flux, above all in the way they ‘feel’ the speculative remote modulations in the central development. The players also find more variety in the little ‘sonata for beginners’, K547, than you might deduce from the printed page, without ever compromising the music’s faux naïf grace.
Looking for problems, I’d point only to their reluctance, in each of the sonatas, to add even modest ornamentation, or improvise ‘lead-ins’ at fermatas. This cavil apart, Tiberghien and Ibragimova come close to my ideal Mozartian duo, in performances that further whet the appetite for the rest of the series.