januari 2017
Alessandro Scarlatti: Missa defunctorum, Magnificat, Miserere & Salve Regina
Odhecaton o.l.v. Paolo Da Col
De bekwame zang van dit fijne ensemble onderbouwt deze fascinerende première-opname van een werk van Alessandro Scarlatti. De opname is overal sfeervol en boeiend.

De Missa defunctorum (1717) van Alessandro Scarlatti is nog nooit eerder opgenomen, hoewel deze in 1971 werd uitgevoerd bij Stravinsky's begrafenis. Een stile antico Requiemmis in d mineur, vierstemmige koorlijnen worden alleen begeleid door subtiele continuo (violone, theorbe en orgel). Odhecaton's volledig mannelijke koorensemble is vastgelegd in een betoverende vorm in de ideale akoestiek van het Oratorio degli Angeli Custodi in Lucca. Falsettisten op de sopraanpartij knijpen soms een paar van hun hoogste noten heel lichtjes, maar de verweven stemmen produceren een aantrekkelijke juxtapositie van dichtheid en transparantie. Teksten worden helder maar gevoelig gedeclameerd, melismatische klinkers bezitten een meelevende helderheid en klagende contrapuntische contouren verlichten Scarlatti's harmonische clair-obscur.
Het hoogtepunt is het chromatisch geladen ‘Lacrimosa’, met zijn prachtige dissonanten en harmonische wendingen die aan Gesualdo doen denken. De toevoeging van twee concertante violen en het gebruik van vier solostemmen in een welsprekend Salve regina (waarschijnlijk voor het eerst gepubliceerd in 1697) toont niet alleen Scarlatti’s vaardigheid in progressieve stile moderno kerkmuziek, maar dient ook als een entremet voor een verrukkelijke onbegeleide Miserere voor dubbel koor: gezongen door de Capella Sistina op Witte Donderdag in 1708 en bewaard in de bibliotheek van het Vaticaan, naar verluidt had het pauselijke koor een hekel aan Scarlatti’s complexe refreinen en verwierp het daarna ten gunste van het gebruikelijke Allegri (toen ongeveer 60 jaar oud). Odhecaton is het meest sprankelend in een vijfstemmig Magnificat dat vloeit tussen contrasterende solo-ensemblecoupletten (inclusief vrouwelijke sopranen), levendige koorpassages en onafhankelijke continuo-baslijnen die samen een aantrekkelijke fusie van Palestrina, Monteverdi en Lotti oproepen.

Alessandro Scarlatti’s Missa defunctorum (1717) has never been recorded before, although it was performed at Stravinsky’s funeral in 1971. A stile antico Requiem Mass in D minor, four-part choral lines are accompanied only by subtle continuo (violone, theorbo and organ). Odhecaton’s all-male choral ensemble is captured on beguiling form in the ideal acoustic of the Oratorio degli Angeli Custodi in Lucca. Falsettists on the soprano part sometimes pinch a few of their highest notes very slightly, but the interweaving voices produce an attractive juxtaposition of density and transparency. Texts are declaimed crisply yet sensitively, melismatic vowels possess compassionate luminosity, and plangent contrapuntal contours illuminate Scarlatti’s harmonic chiaroscuro.
The highlight is the chromatically charged ‘Lacrimosa’, its exquisite dissonances and harmonic twists redolent of Gesualdo. The addition of two concertante violins and use of four solo voices throughout an eloquent Salve regina (probably first published 1697) not only demonstrates Scarlatti’s facility in progressive stile moderno church music but also serves as an entremet before a rapturous unaccompanied Miserere for double choir: sung by the Capella Sistina on Maundy Thursday in 1708 and preserved in the Vatican library, allegedly the papal choir disliked Scarlatti’s complex refrains and thereafter discarded it in favour of the customary Allegri (by then about 60 years old). Odhecaton are on their most scintillating form in a five-voice Magnificat that flows between contrasting solo ensemble verses (including female sopranos), animated choral passages and independent continuo bass-lines that collectively invoke an appealing fusion of Palestrina, Monteverdi and Lotti.