januari 2018


Beethoven: Symphonies Nos. 1 & 3

Vienna Symphony Orchestra o.l.v. Philippe Jordan

Een indrukwekkende intentieverklaring van Philippe Jordan, die met zijn Wiener Symphoniker op zijn eigen label aan een Beethoven-cyclus begint.

Hoewel de Wiener Philharmoniker veel Beethovencycli heeft opgenomen, heeft het vooraanstaande tweede orkest van de stad, de Wiener Symphoniker, minder genade gevonden bij platenmaatschappijen. Er werden in de begindagen van LP enkele mooie individuele Beethovenopnames gemaakt onder leiding van Klemperer en Horenstein, maar Karajan, destijds de facto chef-dirigent van het orkest, werd elders gecontracteerd en zijn opvolger, Wolfgang Sawallisch, nam ook geen Beethoven op met de Wiener Symphoniker. Nu, in het tijdperk van het in-house label, kunnen er genoegens worden genomen. En dat is maar goed ook, als we afgaan op de eerste release in dit nieuwe project met de huidige chef-dirigent van het orkest, Philippe Jordan.

Iets meer dan een jaar is verstreken sinds een gefilmde cyclus geregisseerd door Jordan op dvd werd uitgebracht (Arthaus Musik, 12/16). Dat was een in wezen lokaal fenomeen, de muzikanten van de Opéra de Paris, waarvan Jordan muziekdirecteur is, werden uit hun gebruikelijke comfortzone gehaald om contact te maken met een Franse Beethoventraditie die teruggaat tot de jaren 1830. Daarentegen is deze nieuwe Weense cyclus duidelijk degene waarmee de 43-jarige Jordan zijn zaak wil bepleiten.

In de aantekeningen bij beide sets bewijst Jordan lippendienst aan de preoccupaties van onze tijd: afgeslankte orkesten, snelle metronomen, gecontroleerde vibrato, puntige articulatie. In werkelijkheid dateren dergelijke criteria niet uit de jaren zeventig, maar uit de Beethoven-dirigenten van Toscanini en Erich Kleiber in de jaren twintig. En het is tot die grotere, minder doctrinaire traditie dat Jordan zelf duidelijk behoort.

Je hoort dit in het eerste deel van de Eroica, dat hier strakker is dan in Parijs, minder geneigd tot maniërisme. Het tempo is een tikje vlotter dan we ons herinneren van opnamen van Toscanini, Szell, Karajan, Bruno Walter en anderen (mm=54 in tegenstelling tot mm=52). Maar nergens komt het in de buurt van Beethovens mm=60 (met terugwerkende kracht toegevoegd in 1817), die de laatste tijd zo geobsedeerd is, wat resulteert in uitvoeringen die te snel zijn om de muziek te horen.

Jordan heeft de Eroica de eerste grote ‘finale’-symfonie genoemd; en dat is het ook als je, net als hij, weet waar de grote opstapjes beweging voor beweging staan. De finale is zeker briljant gedaan, ook al lijken de eerste en tweede violen, net als in Parijs, niet antifonaal verdeeld. Nogmaals, de Funeral March is prachtig gepresenteerd: vooruitbewegend op de Franse manier, met scherp gevoelde climaxen.

Deze uitvoeringen in Wenen zijn over het algemeen een tikje sneller dan hun Parijse tegenhangers, waarbij het eerste deel van de Eerste symfonie opvallend levendiger en doelgerichter is, een noodzakelijke aanpassing. In eerste instantie vond ik de finale een tikje te snel, maar de uitvoering is nooit gehaspeld of uit balans, alleen maar levendig. De serenade-achtige langzame beweging gaat weer gepaard met een opwekkende swing, ondanks dat het een tikje licht is op de cantabile die Beethoven ook voorschrijft.

De opnames, waarvan de hoes beweert dat ze live zijn, zijn gemaakt in de Musikverein in Wenen. Ze leveren een schoner, droger, meer op de voorgrond staand geluid dan dat op Rattles problematisch live Wiener Philharmoniker-set uit 2001 (EMI, 4/03). De discrete halo van galm doet denken aan het geluid dat de technici van DG ontleenden aan de Jezus-Christus-Kirche in Berlijn voor de beroemde 62 Karajan-cyclus uit 1961.

Kortom, hier zijn oude vaardigheden getrouwd met nieuwe inspiratie. Op dit late tijdstip in de geschiedenis van Beethoven op plaat zou het onredelijk zijn om meer te vragen.

Though the Vienna Philharmonic has recorded many Beethoven cycles, the city’s distinguished second orchestra, the Vienna Symphony, has found less favour with record companies. Some fine individual Beethoven recordings were made in the early days of LP under the direction of Klemperer and Horenstein but Karajan, the orchestra’s de facto principal conductor at the time, was contracted elsewhere, and his successor, Wolfgang Sawallisch, also recorded no Beethoven with the Vienna Symphony. Now, in the age of the in-house label, amends can be made. And handsomely so, if the first release in this new project with the orchestra’s current principal conductor Philippe Jordan is anything to go by.

A little over a year has passed since a filmed cycle directed by Jordan was released on DVD (Arthaus Musik, 12/16). That was an essentially local phenomenon, the musicians of the Paris Opéra, of which Jordan is music director, being taken from their usual comfort zone to touch base with a French Beethoven tradition that goes back to the 1830s. By contrast, this new Vienna cycle is clearly the one with which 43-year-old Jordan intends to make his case.

In the notes to both sets, Jordan pays lip service to the preoccupations of our age: slimmed-down orchestras, fast metronomes, controlled vibrato, pointed articulation. In reality, such criteria date back, not to the 1970s, but to the Beethoven-conducting of Toscanini and Erich Kleiber in the 1920s. And it is to that larger, less doctrinaire tradition than Jordan himself clearly belongs.

You hear this in the first movement of the Eroica, which is tauter here than in Paris, less given to mannerism. The pace is a touch brisker than that we remember from recordings by Toscanini, Szell, Karajan, Bruno Walter and others (mm=54 as opposed to mm=52). Yet nowhere does it begin to approach Beethoven’s mm=60 (added retrospectively in 1817) which has been so fetishised of late, resulting in performances that are too quick for the music to be heard.

Jordan has dubbed the Eroica the first great ‘finale’ symphony; and so it is if, like him, you know where the great staging posts are movement by movement. The finale is certainly brilliantly done, even though, as in Paris, the first and second violins appear not to be antiphonally divided. Once again, the Funeral March is superbly presented: forward-moving in the French manner, with keenly felt climaxes.

These Vienna performances are generally a touch swifter than their Paris counterparts, with the first movement of the First Symphony notably brisker and more purposeful, a necessary amendment. At first I thought the finale a touch too quick but the performance is never gabbled or out of kilter, merely vivid. The serenading slow movement again goes with an enlivening swing, for all that it is a touch light on the cantabile which Beethoven also prescribes.

The recordings, which the sleeve claims are live, were made in Vienna’s Musikverein. They provide a cleaner, drier, more up-front sound than that on Rattle’s problematically live 2001 Vienna Philharmonic set (EMI, 4/03). The discreet halo of reverberation recalls the sound DG’s engineers drew from Berlin’s Jesus-Christus-Kirche for the celebrated 1961 62 Karajan cycle.

In sum, here are old skills married to new inspiration. At this late hour in the history of Beethoven on record, it would be unreasonable to ask for more.