mei 2018


Vivaldi: Le Quattro Stagioni

Rachel Podger & Brecon Baroque

Als er ooit een cd is die zichzelf aanbeveelt, dan is dit het wel: een van de meest consistent briljante barokviolisten van vandaag, neemt een van de beroemdste en meest boeiende werken van het tijdperk op. Geniet ervan!
Simpel gezegd, dit is nu een van de topaanbevelingen in een zeer competitief veld, in de top twee of drie van historische instrumenten en in ieder geval gelijk aan mijn beste keuze op het gebied van moderne instrumenten.

Het voelt een beetje onorigineel om een ​​recensie te beginnen met het citeren van dat oude gezegde: ‘de beste dingen komen naar degenen die wachten’. Die woorden voelen echter wel bijzonder toepasselijk voor Rachel Podgers Vier Jaargetijden van Vivaldi, die ze eindelijk op cd heeft gezet in haar 50e verjaardagsjaar, vergezeld door haar superieure een-op-een-partij ensemble van mede-periode-instrument leidende lichten, Brecon Baroque. Het is niet alleen dat het daadwerkelijke spel fantastisch is: serene virtuoze vloeiendheid van Podger, prachtig ondersteund door haar collega's, met een aantal bijzonder fijne kamermatching van violisten Johannes Pramsohler en Sabine Stoffer. Het is ook dat dit iets oprecht, moeiteloos en natuurlijk anders is.

De kern van deze triomf is de gedachte die is gestoken in timbre en balans in de vier concerten, omdat ik nog nooit hun elke wending en draai heb gehoord als een opeenvolging van veranderende klankwerelden zoals hier verschijnt. Neem Spring’s oorstrelende centrale Largo: hoewel Brecon Baroque niet het eerste ensemble is dat de schijnwerper richt op die blaffende-hond-altviool, is het minder gebruikelijk om de soloviool zo ver terug te horen als Podger is geplaatst, of het crescendo van de altviool aan het einde. Dan is het weer helemaal anders voor het laatste Allegro, Jan Spencers violone die het drone-effect opvoert tot bijzonder zinderende niveaus, aangevuld met de subtielste boerenintonaties van de violen.

Andere opmerkelijke expressieve details zijn het naar voren brengen van Daniele Caminitti’s expressieve theorbespel in Summer’s openingsdeel, waar ook de weemoedige intonaties te proeven zijn waarmee Podger haar strakke trillers heeft gekleurd. Ook de manier waarop ze de laatste hoge G van het centrale Adagio uitrekt om bijna de dramatische onweersbui van het laatste deel te raken, zelf schitterend gekleurd met sul ponticello-effecten. En dan is er nog het zachte orgel en theorbe continuo dat de vrolijke, lichtgevende eerste beweging van Autumn ondersteunt. Of, misschien wel het meest glorieuze van alles, Winter's haardvuur Largo: een weelderig tastbaar, rustig feest van gloeiende ensembleregendruppels waarvan de schoonheid me volledig verraste, bekroond door Podgers gevoelig verfraaide sololijn.

Podger en haar team zijn ook genereus geweest door er nog drie Vivaldi-concerten aan toe te voegen, die allemaal zijn gerealiseerd met evenveel aandacht voor de mogelijkheden van de partituren voor klankkleur. Maar zelfs als ze dat niet hadden gedaan, zou dit nog steeds een Vier Jaargetijden zijn geweest om te begeren en te bewaren.

It feels slightly unoriginal to begin a review by quoting that old adage, ‘the best things come to those who wait’. However, those words do feel especially pertinent for Rachel Podger’s Vivaldi Four Seasons, which she has finally put on disc in her 50th-birthday year, joined by her superlative one-to-a-part ensemble of fellow period-instrument leading lights, Brecon Baroque. It’s not just that the actual playing is superb: serene virtuoso fluency from Podger, gorgeously supported by her colleagues, with some especially fine chamber matching from violinists Johannes Pramsohler and Sabine Stoffer. It’s also that this is something genuinely, effortlessly and naturally different.

At the nub of this triumph is the thought that’s gone into timbre and balance across the four concertos, because I’ve never heard their every twist and turn served up as quite the succession of changing sound worlds as appears here. Take Spring’s ear-catching central Largo: while Brecon Baroque are hardly the first ensemble to place a spotlight on that barking-dog viola, it’s less usual to hear the solo violin as far back as Podger has been placed, or the viola’s crescendo at the end. It’s then all change again for the final Allegro, Jan Spencer’s violone cranking up the drone effect to especially zinging levels, complemented by the subtlest of peasanty inflections from the violins.

Other notable expressive detailing include the bringing out of Daniele Caminitti’s expressive theorbo-playing in Summer’s opening movement, where also to be savoured are the wistful inflections with which Podger has coloured her tight trills. Also the way she stretches out the central Adagio’s final top G to almost hit the dramatic final-movement thunderstorm, itself brilliantly coloured with sul ponticello effects. Then there’s the soft organ and theorbo continuo underpinning Autumn’s buoyant, luminously ringing first movement. Or, perhaps most glorious of all, Winter’s fireside Largo: a luxuriously tactile, tranquil feast of glowing ensemble raindrops whose beauty caught me completely off guard, topped by Podger’s sensitively embellished solo line.

Podger and her team have been generous too, adding three further Vivaldi concertos, all of which have been realised with an equal ear to the scorings’ possibilities for timbral flair. Even had they not done, though, this still would have been a Four Seasons to covet and keep.