augustus 2018
Debussy: Préludes du 2e Livre, La Mer (transc. Debussy)
Alexander Melnikov
Opnieuw een schitterende release van Alexander Melnikov die ons aanzet om met nieuwe ogen naar de muziek te luisteren, deels dankzij zijn keuze van instrument, maar vooral vanwege zijn opmerkelijke artisticiteit.

Érard-piano's van beide kanten van 1900 lijken het verouderingsproces redelijk goed te hebben overleefd, althans tot het punt waarop andere pianisten vóór Melnikov (zoals Hubert Rutkowski en Jos van Immerseel) het idee hadden om Debussy op deze piano's op te nemen, met resultaten die veel meer zijn dan alleen maar vreemd of intrigerend. Maar dit is de eerste keer dat ik zin heb om te grijpen naar normaal gesproken taboe-superlatieven: zoals 'openbarend'.
De laatste jaren heeft Melnikov zijn eigen collectie piano's uit verschillende tijden en locaties laten zien, zowel in concerten als opnamen. Zijn Érard dateert van rond 1885 en werd in 2014 gerestaureerd (buig, Markus Fischinger). Het kleurenpalet en de aanval die hij eruit weet te toveren zijn ronduit adembenemend, beginnend met een werkelijk mistige ‘Brouillards’, doorgaand met verbazingwekkende gesluierde klanken in ‘Feuilles mortes’, en vervolgens al het stof en de schittering van het zomerse Granada oproepend in ‘La puerta del vino’, met zijn ‘bruske tegenstellingen van extreem geweld en gepassioneerde zachtheid’.
Telkens weer registreren markeringen als ‘spiritueel en discreet’, ‘zacht en dromerig’ en ‘spraakzaam’ zich met griezelige precisie, waarbij elk vermoeden van grilligheid verloren gaat. Schrijf het toe aan overgevoelig trappen en aanraking op bevel van scherpe auditieve verbeelding en subtiele gevoeligheid. In feite is het niet alleen een kwestie van overmatig trappen, maar soms ook van gedurfde reductie; hoor bijvoorbeeld de gedempte sprankeling van ‘Les fées sont d’exquises danseuses’ en ‘Feux d’artifice’, beide droger opgevat dan je voor mogelijk zou houden.
In sommige climaxmomenten in La mer kan de Érard niet de volledige koperen klank van zijn moderne equivalenten leveren. Maar er zijn nog veel meer passages die adembenemend mooi zijn, en ik kan oprecht zeggen dat de duetversie me nog nooit zo volledig het orkest heeft doen vergeten (ook hier bravo voor Olga Pashchenko).
Ik wil niet ingaan op de plussen en minnen van instrumenten uit die tijd versus moderne instrumenten, noch op de relatieve voordelen van verschillende instrumenten uit die tijd. Debussy zelf bezat een Bechstein (staand) en sprak positiever over dat merk dan over enig ander. Het was eigenlijk Ravel die de voorkeur gaf aan de Érard. Alexei Lubimov gebruikt een Steinway uit 1918 voor Boek 2 van de Préludes (en een Bechstein uit 1925 voor Boek 1). Zijn gekozen instrumenten hebben hun eigen speciale kwaliteiten, maar ze klinken meer als een moderne piano met een specifieke neiging naar strijkersklanken, terwijl Melnikovs Érard meer neigt naar houtblaasinstrumenten, als ik het zo mag zeggen.
Om te zeggen dat Melnikov Lubimov evenaart qua verbeeldingskracht zou al een groot compliment zijn. Maar in feite zit hij een klasse hoger. We mogen blij zijn als de honderdste verjaardag van Debussy een release oplevert die zo onderscheidend is als deze.

Érard pianos from either side of 1900 seem to have survived the ageing process rather well, at least to the point where other pianists before Melnikov (such as Hubert Rutkowski and Jos van Immerseel) have had the idea of recording Debussy on them, and with results that are far more than merely quaint or intriguing. But this is the first time I feel like reaching for normally taboo superlatives: such as ‘revelatory’.
In recent years Melnikov has been showcasing his own collection of pianos from various times and locations, in both concerts and recordings. His Érard dates from around 1885 and was restored in 2014 (take a bow, Markus Fischinger). The range of colour and attack he conjures from it is nothing short of breathtaking, starting with a truly misty ‘Brouillards’, continuing with astonishing veiled sonorities in ‘Feuilles mortes’, then evoking all the dust and glare of summertime Granada in ‘La puerta del vino’, with its ‘brusque oppositions of extreme violence and passionate softness’.
Time and again markings such as ‘spiritual and discreet’, ‘soft and dreamy’ and ‘voluble’ register with uncanny precision, losing any suspicion of whimsy. Put it down to hypersensitive pedalling and touch at the behest of sharp aural imagination and subtle sensibility. In fact it’s not just a question of over-pedalling but at times also of daring reduction; hear the muted sparkling of ‘Les fées sont d’exquises danseuses’ and ‘Feux d’artifice’, for instance, both taken more dryly than you would think possible.
In some climactic moments in La mer the Érard cannot deliver the full brassiness of its modern equivalents. But there are many more passages that are jaw-droppingly beautiful, and I can truly say that the duet version has never so completely made me forget about the orchestra (bravo to Olga Pashchenko here, too).
I don’t want to get into the pluses and minuses of period versus modern instruments, nor into the relative merits of different period instruments. Debussy himself owned a Bechstein (upright) and spoke more favourably about that make than any other. It was actually Ravel who favoured the Érard. Alexei Lubimov uses a 1918 Steinway for Book 2 of the Préludes (and a 1925 Bechstein for Book 1). His chosen instruments have their own special qualities but they sound more like a modern piano with a particular leaning towards string-section sonorities, whereas Melnikov’s Érard tends more towards woodwind evocations, if I can put it that way.
To say that Melnikov matches Lubimov for imaginative flair would be high enough praise. But in point of fact he is in a league above. We’ll be lucky if the Debussy centenary throws up any release as distinguished as this one.